Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/193

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
167
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

geweld. Hare teedere wortelspitsen doorboren den steenharden grond, als waren zij van ijzer om een vruchtbaarder bodem te vinden. De ongelukkige slagtoffers onzer kunst, waaraan wij, in plaats van de vrije aarde, een naauwen bloempot ter woning aanwezen, hoe menigwerf zien wij deze als 't ware d'un effort suprême hun armzaligen kerker verbreken en zegevierend hunne wortels uitbreiden in den verboden grond. Dat een kruisbezie-, frambozen- of andere struik, die zijne schrale standplaats moede wordt, vandaar voortwandelt naar vruchtbaarder grond, is overbekend. Zij zenden namelijk uitloopers naar de gunstige plek, die daar een nieuw plantje vormen, waarna de oude afsterft. Ja in Engeland moet eens een ahornboom om deze reden door een nevenwortel van een muurtje afgeklommen zijn[1]. Treffend vooral is het voorbeeld, door wiegmann vermeld, van drie kalkminnende planten, Astragalus Cicer, Coronilla varia en Galega orientalis. Deze waren door een hard voetpad en een digt palmhaagje gescheiden van eenen kleinen hoop kalk, maar hadden niettemin hare uitloopers dwars door heg en weg naar de kalk heengezonden, waardoor zij zich tevens van de nietkalkminnende planten in hare nabijheid onderscheidden [2]. Dit feit wijst ons niet alleen op eene zekere gave des onderscheids, die de plant toekomt, maar ook op de sterk uitkomende individualiteit in het leven van ieder plantengeslacht, waarbij wij later nog eenige oogenblikken zullen stilstaan. Maar het merkwaardigste feit, dat het geweldig streven der planten bevestigt, is dat van de vier groote paddestoelen, die midden in eene der volkrijkste straten van Londen, een grooten plaveisteen letterlijk hadden omhoog geligt[3].

Hier zien wij de plant strijden tegen de omringende hinderpalen en die overwinnen. Maar nergens is die strijd schooner dan bij het ontkiemende zaad; als de duizende teedere plantjes op den akker hunne harde lijksteenen opheffen en het geheele veld in het morgenlicht schittert als eene opstanding der dooden.

In ieder plantengeslacht doet zich de natuurdrift op eene eigenaardige wijze als zucht tot zelfbehoud kennen. Alle planten voeden zich niet

  1. Froriep's Not., 38, p. 278.
  2. Wiegmann en polstorff, die anorg. Bestandth. der Pfl., p. 45.
  3. Times, 2 Junij 1841.