Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/194

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
168
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

met dezelfde stoffen. Sommigen eischen kalk, anderen kiezel, anderen soda uit den bodem en bewijzen dit door de voorkeur, die zij aan den eenen grond boven den anderen geven. Koolstof, zuurstof en waterstof zijn wel allen als voedingsmiddelen gemeen, maar niet voor allen in gelijke hoeveelheid. De zonnebloem verbruikt meer dan een pond water daags, terwijl de Aloë en de Cactus eene maandenlange droogte zonder schade verdragen. De denneboom ontwikkelt gaarne zijn reusachtig ligchaam op de dorste kalkrotsen, de tarwe met hare familie, de zoo nuttige grassen, verlangt een kiezelhoudenden grond. De onherbergzame klippen zijn met korstmossen bekleed, die zich uitsluitend van den dampkring voeden; de schimmels groeijen op vergane plantaardige en dierlijke stoffen, de woekerplanten op levende organismen. De zeekraal (Salicornia herbacca) groeit alleen aan de stranden onder den invloed des zeewaters, want het zout is haar voedsel en in de diepte der zee zoeken de wieren ijverig de geringste sporen van iodium tot hunne instandhouding op, en verzamelen zoo het metalloïd, dat tegenwoordig aan de beeldende kunst eene geheel nieuwe rigting geeft.

Niet alle planten verdedigen zich op dezelfde wijze tegen den schadelijken invloed der omringende natuur. Op de ijsklippen van Groenland opent het Geum glaciale zijne teedere gele bloemen, het sneeuwklokje blijft ongedeerd, schoon met ijskristallen omhangen, en een enkele nachtvorst verwoest de pracht onzer tuinbloemen en doodt de harde stammen der Australische Acacia's. Sommige planten zijn onafscheidelijk aan bepaalde klimaten gebonden, zoo als de palmen, de Cacteën, de olijven, de granen; anderen groeijen zoowel op de heetste vlakten van Java als op de bergen van Zwitserland. De palmen zijn stokstijf nationaal, de waterkers is een wereldburger. De bolgewassen in het zandige, zonnige Kaapland hebben een rusttijd en groeijen niet in het drooge saizoen, de wilde kastanje bedekt zijne knoppen met dikke harsachtige schubben tegen de koude des winters, en onze woudboomen vormen in den herfst eene groote hoeveelheid zetmeel in hunne binnenste bastcellen, om deze drooger, harder en dus minder vatbaar voor bevriezen te maken en tevens tot een reservefonds te dienen, waaruit de boom in de aanstaande lente, bij gemis aan ontwik-