wording, de bloem. De stengel verlengt zich, de bladeren worden kleiner en teerder, verliezen allengs hunne oorspronkelijke kleur en vormen in hunne langzaam voortgaande metamorphose de bloemkroon, de meeldraden en het vruchtbeginsel.—Als kleine, zonderling gevormde celletjes valt het stuifmeel van de helmknopjes op het stijltje, en dringt daar als lange buizen tot binnen de wordende zaden. Nieuwe cellen vormen zich aan de uiteinden dier buizen; deze laatsten sterven af, maar de kiem is in het zaadje gelegd en de bloem heeft hare bestemming bereikt. De schitterende bloembladen verwelken nu en fladderen weg; maar uit hun midden rijst en zwelt de vrucht omhoog, als de krachtige daad, die op de schoone gedachte volgt. Ten laatste doet de vrucht hare wanden openbarsten, of valt van de plant af en geeft zoo aan de zaden gelegenheid tot ontkiemen. Sommige zaden zijn van vliesjes omgeven en drijven zoo op het water naar de plaats hunner bestemming. Andere hebben eene wijd uitgespreide pluim, die hen uren ver door het luchtruim wegdraagt, andere hechten zich door weerhaken aan de wol der schapen of de kleederen der menschen, en overal waar de mensch zijne beschaving brengt, ziet hij zich tevens gevolgd door distelen en onkruid.
De natuurdrift, die de knoppen der woudboomen met stevige schubben bekleedt, legt alles ten koste om de zelfstandige knoppen, die wij zaden noemen, tegen schade en bederf te bewaren. Want de zaden behooren eigenlijk niet meer tot de plant, die ze heeft voortgebragt, maar zijn de eigendom van het geslacht, dat ze moeten in stand houden. De plant is getrouw aan hare grondwet.
Een bewijs, dat het behoud van het geslacht met dat des zaads gemoeid is, vinden wij in de kiemkracht der zaadkorrels, in hun sluimerend leven, dat veel langer stand houdt dan de plant, die ze voortbragt, ja eeuwen trotseren kan. Zaden, die meer dan tweehonderd jaren ter diepte van twee ellen onder den grond hadden doorgebragt, ontkiemden en bragten gezonde planten voort[1]. Het is bekend, dat tarwekorrels, die in de sarkophagen der oude Egyptenaars gevonden zijn en dus misschien 3000 jaren oud waren, ontkiemden en eene uit-
- ↑ Journal de Pharmacie 1849, 46.