Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.


DOOR

W.A.J. van GEUNS.

 

 

Onder de stoffen, welke in den schoot der aarde en aan hare oppervlakte in groote hoeveelheden voorkomen, is er bijna geene, die van zoo vroege tijden af en op zoo onderscheidene en eenvoudige wijze door den mensch is vergaderd, als het zout, waarvan wij onzen lezers eenige bijzonderheden wenschen mede te deelen. Hier zien wij het in water opgelost, den uitgestrekten Oceaan vervullen; ginds verzamelt het zich in binnenmeren, in lage vlakten; elders vinden wij het in groote massa's in de steenrotsen voorhanden. Wij willen met de beschouwing van het zout der steenrotsen, het steenzout, aanvangen, en hopen, dat onze lezers ons met genoegen mogen volgen door deze kristallen paleizen der onderwereld; het is geene ondragelijke hitte, geene aan zoo vele mijnen eigene verstikkende, giftige athmospheer, die ons hier bejegenen zal; alles is daar helder, schitterend en ruim, alles lokt ons uit tot een bezoek der onderaardsche gewelven, waarin de overlevering eene menschenklasse plaatste, welke nooit het daglicht zoude aanschouwd hebben. Doch wij willen onze beschouwing niet vooruit loopen, en met het voorkomen van het steenzout in verschillende gebergten aanvangen.

Het steenzout komt in de uit water afgezette gesteenten, in meer of min regelmatige banken of beddingen voor. In de oudere formatiën vinden wij het niet in merkelijke hoeveelheden; eerst in den Zechstein en in den Trias treffen wij het in groote massa's aan, en vinden het in de daarop volgende, jongere rotsen van afstand tot afstand terug.

Soms is het geheel zuiver en komt dan in schoone dobbelsteenen voor. Het kan dan zonder eenige verdere bewerking verzameld en voor