Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
4
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

water noch instortingen den bouw bedreigen. Veilig kan de bezoeker den onderaardschen togt aanvaarden, en zelfs de schoone sekse kan daaraan zonder bezwaar deel nemen.

Men kan in den put „Kaiser Franz" langs afwisselende ladders, elk van 10 treden voorzien, omlaag klimmen; na 271 treden aldus te zijn afgedaald, komt men aan de bovenste grens van het steenzout, en een hellende gang van nog 109 trappen brengt de bezoekers op de eerste, dat is de bovenste verdieping der mijn. Dezulken, die, in stede van dezen vermoeijenden togt te volbrengen, liever hunne krachten voor de onderaardsche wandelingen willen besparen, kunnen, mits zij voor het vreemde niet terugschrikken, langs het touw naar beneden dalen, waaraan van afstand tot afstand zetels, met leuningen voorzien, zijn aangebragt, en dat door een groot rad, door paarden gedreven, omhoog of omlaag wordt gewonden. Langs dit stevige touw worden zelfs paarden omlaag geheschen, welke onder in de mijnen voor het voorttrekken worden gebruikt. Men heeft vroeger verhaald, dat deze paarden nooit weer boven kwamen, maar dit is evenzeer eene fabel, als het verhaal van menschen, die daaronder hun geheele leven doorbragten. De arbeiders blijven gedurende den werktijd, namelijk acht uren lang, beneden en de paarden blijven drie weken in de mijn, gedurende welken tijd zij zich het voeder, in de uit zout uitgehouwen kribben, regt goed laten smaken; het zout, dat zij daarbij gebruiken, maakt hen glanzig en welvarende, en in stede van het haar te verliezen, zoo als men ook wel verhaald heeft, komen zij er zeer welgedaan weder uit te voorschijn. De knechten, die op deze paarden passen, plegen acht dagen lang onder in de mijn te verblijven.

Over het geheel is de athmospheer dezer zoutmijnen zeer luchtig en gezond. Eene menigte putten maken de luchtverversching in de mijn gemakkelijk; in de bijgevoegde afbeelding van de doorsnede der mijnen zijn slechts twee zoodanige met de buitenlucht in gemeenschap staande putten voorgesteld, omdat het voorkomen van het steenzout zelve, en niet de inrigting der mijn, daarop moet uitkomen. In de werkelijkheid zijn er elf thans nog in werking zijnde, goed onderhouden putten, en acht niet meer gebruikte uit vroeger tijd. Ook de horizontale lijnen op de afbeelding zijn slechts schetsmatig: zij stellen geene gangen of gaanderijen, maar geheele verdiepingen voor, welke elk voor zich uit een