Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

zout is zeer rein en hard, en men gebruikt het buskruid, om de brokken los te maken, waardoor de bewerking zeer snel en zonder veel kosten verrigt wordt. Maar langs steile bergpaden moet het zout een langen weg afleggen, voordat het op de groote wegen aangekomen en verder gemakkelijk vervoerbaar is, zoodat deze mijnen veel grooter voordeel zouden kunnen opleveren, wanneer zij in meer toegankelijke streken gelegen waren.

 

Grootscher en schilderachtiger tooneelen leveren ons de zoutmassa's van Wieliczka op, waar men het zout tot op groote diepten onder de aarde heeft vervolgd, en eene onderaardsche stad heeft aangelegd waarin men uren lang kan ronddwalen.

Wieliczka ligt aan de noordelijke helling van het Karpathengebergte nabij de stad Krakau, daar, waar de hooge gebergten van Duitschland en Oostenrijk ophouden en de vlakkere streken van Polen en Rusland een aanvang nemen. In den zandsteen der Karpathen bevinden zich daar ter plaatse groote zoutmassa's, die in langwerpige, schuins liggende partijen tusschen gips en mergellagen voorkomen. (Zie de ideale doorsnede op de eerste plaat.)

Deze zoutmijnen klimmen in de Poolsche geschiedenis tot in de elfde eeuw na Christus op.—Casimir de groote bragt in de veertiende eeuw eenige regelmaat in de bewerking der mijnen. Maar de in de zestiende eeuw ingevoerde verpachting van het werk had zeer nadeelige gevolgen; vaak alleen op eigen voordeel bedacht, ontzagen de pachters de noodige kosten tot ondersteuning der gewelven, en braken het zout in zoo groote massa's uit, dat in de beide verloopen eeuwen veelvuldige instortingen plaats hadden. In de stad Wieliczka, welke geheel op het mijnwerk is aangelegd, werden vele huizen uit hunnen stand gerukt, verwoest of zelfs in de diepte verzwolgen, terwijl de bewoners ter naauwernood het gevaar ontkwamen; ja, men verhaalt, dat de aarde overal beefde, en dat de lucht der mijnen met de kracht van een orkaan uit de instortende gewelven werd uitgedreven. Bij de verdeeling van het Poolsche rijk in het jaar 1772, kwam Wieliczka in bezit van het Oostenrijksche keizerrijk, en sedert dien tijd is het mijnwerk in zulk een schoonen en ordelijken staat gebragt, dat men onder en boven de aarde veilig kan wonen en arbeiden, en dat noch