Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/259

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
233
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

zijn ongemeen scherpkantig en hebben eene geringe dikte, doch het is onmogelijk haar van nabij te onderzoeken, want zij stellen een steilen wand daar, waarvan men door den 40 voet breeden, doch woedenden stroom gescheiden is. Indien het ook gelukte langs eenen verren omweg den tegenovergelegen oever te bereiken, dan zoude nog de loodregte stelling van dien wand zijn onderzoek aan elk verbieden, die er niet toe zoude kunnen besluiten om zich met touwen daar langs naar beneden te laten. Men wordt echter schadeloos gesteld door de beschouwing van de onder het bereik liggende lavamassa's aan den linker oever. Geweldig groote blokken liggen in het rond, dan eens afzonderlijk, dan weder tot ketens van vijf tot acht vademen hoogte vereenigd, die elkander zoo nabij komen, dat men soms moeite heeft zich te paard daardoor heen een weg te banen. Zij zijn de overblijfsels eener instorting, die ergens aan de hoogere zijden des bergs moet hebben plaats gegrepen, want velerlei omstandigheden bewijzen, dat zij hier ter plaatse niet bekoeld, maar eerst veel later daarheen geworpen zijn.

Zoodra men door deze donkere massa's heen den naauwen weg gelukkig gevonden heeft, betreedt men eene wijde vlakte, waarvan het grootste gedeelte door een meer wordt ingenomen, terwijl zij aan de zuidzijde door den voet des vulkaans begrensd wordt. In deze rigting ontbreken alle grootere opeenhoopingen van lava, en men galloppeert zonder hindernissen over eenen gladden grond, die bestaat uit bruin of wit zand, dat veel gelijkt op dat der zeeduinen. Hoewel ook hier op de meeste punten groote onvruchtbaarheid heerscht, zoo ontmoet men toch plekken, waar een bont plantenkleed dubbel verrast. Boom- of struikgewas vindt hier wel is waar geen voedsel, maar des te grooter is de menigte van half struikachtige planten, die men om Antuco te vergeefs zoeken zoude. Het landschap heeft veel eigendommelijks. De roodbruine of grijze zandvlakte van den voorgrond, welks planten-bekleedsel zich in de verte aan het oog onttrekt, de onbewogene, zwarte spiegelende oppervlakte van het meer en de steile naakte rotsketen noordwaarts vormen een zonderling beeld, waarvan het hoofdkarakter groote woestheid en treurige verlatenheid is. De grootte der oppervlakte van het