Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
6
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

Maar wij gaan verder, door het labyrinth van gangen en trappen, gewelven en pilaren; alles is hier steenzout, hier en daar zijn groote ruimten uitgebroken, elders heeft men groote zoutmassa's tot ondersteuning der gewelven moeten laten staan. Elk dezer ruimten of kamers heeft een eigenen naam. In de St. Antons kapel vinden wij een gewelf van vijfentwintig voet hoogte, door ronde zuilen gedragen. Daarin bevinden zich een groot kruis met het beeld van den Verlosser, eene madonna met heiligen, beelden van Apostelen; en al deze meer dan levensgroote standbeelden, de kansel en het altaar bestaan uit zuiver steenzout en zijn met veel smaak bewerkt.

In de danszaal hangen reusachtige luchters aan het gewelf; in plaats van uit kristal bestaan zij uit het zuiverste steenzout. Het orchest aldaar is mede uit zout gemaakt, waarop men in het jaar 1813, bij gelegenheid van den terugtogt van het Poolsche leger uit Rusland, eene luisterrijke muzijk uitvoerde; prachtig is de weerklank in deze zaal: een op den bodem geworpen blok hout brengt een geluid voort, dat met den donder der kanonnen kan vergeleken worden.

Niet minder verrassend was voorheen het onderaardsche meer, dat, even als andere merkwaardige kamers, bij het bezoek van vele vreemdelingen verlicht werd, maar thans wegens bouwvalligheid der wanden is afgesloten geworden. Dit onderaardsche meer ligt zeven honderd voet onder den bodem van het dal, waarin het bovenaardsche Wieliczka is gebouwd. Het water daarin is door verzuim van uitpompen der mijnwateren ontstaan. In het laatst der voorgaande eeuw was, door den onregelmatigen en hebzuchtigen bouw der pachters, zoo veel mijnwater in verschillende ruimten doorgedrongen, dat men eerst na jaren, door eene geregelde afwatering en oppomping, de mijn in een wenschelijken staat heeft gebragt; het meer, waarvan wij spreken, heeft men wegens zijne diepe ligging overgelaten, dewijl het daarin bevatte water voor andere ruimten niet gevaarlijk is.

Minder groot, maar niet minder verrassend, is het ten huidigen dage nog bezocht wordende kanaal in de zoutkamer Rosetti, welke op de bijgevoegde tweede plaat is afgebeeld. Naauwelijks daalt het platte vaartuig, al is het met menschen beladen, in den zwaren pekel neder, en het schijnt als eene slede over het spiegelvlak van het kanaal heen te glijden. Tooverachtig is deze vaart, wanneer, bij bezoek van hoogge-