Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
242
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

scheen weing meer dan dertig vademen diep te zijn. Op zijnen bodem bevond zich een bruin gekleurde heuvel en ter weerszijde daarvan de monden van twee veel diepere kloven, waaruit rook en damp opstegen. De grootste hoeveelheid daarvan kwam echter uit eene zijdelingsche opening van den loodregten binnenwand. Deze opening had eene eironde gedaante, en daarover verbreidden zich zuilvormige verlengselen der bovenste lavalagen en andere op stalaktiten gelijkende vormen op zulk eene wijze, dat zich bij den eersten blik daarop de vergelijking met een gothisch venster van reusachtige afmetingen onwillekeurig opdrong.

In den krater af te dalen verboden zoowel de rook als de loodregte wanden, die hem omgeven. Het gelukte mij echter, ofschoon niet zonder groot gevaar, langs den geheelen kraterrand, alleen met uitzondering eener kleine spleet daarin, om te loopen, en daardoor zijnen omvang op ongeveer 600 schreden vast te stellen. De opening is echter niet geheel cirkelrond, maar de middellijn van oost naar west is de langste. De zoo even genoemde spleet bevond zich op de noordzijde; hare breedte bedroeg twintig schreden en zij bevatte gloeijende lava. Deze komt echter ook nog op andere punten uit het inwendige des bergs. Zijn top daalt namelijk wel is waar naar alle zijden zeer steil naar beneden, maar naar het noorden bijna loodregt, en daar ter plaatse, ongeveer 800 voeten onder den eigenlijken kratermond, bevinden zich de wijde openingen, waaruit de stroomen van lava langzaam vloeijen, welker gloed reeds op eenen afstand van twintig mijlen waarneembaar is.

Een opmerkelijk verschijnsel biedt de verschillende geaardheid der dampen aan, welke uit den krater naar buiten dringen en met groote regelmatigheid elkander afwisselend opvolgen. Terwijl wij op den bovensten kraterrand vertoefden, grepen twee dier uitbarstingen plaats, welke wij reeds meermalen gedurende de beklimming hadden vernomen, en die gepaard gingen met eene sterke schudding van den bodem. Eene groote hoeveelheid blaauwzwarte rook drong uit de spleten in het binnenste des kraters naar buiten en steeg in kronkelenden loop doch zonder geruisch, naar boven. Deze rook verspreidde eenen onaangenamen zwaveligen reuk en prikkelde tot hoesten. Dan ontstond eene