Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/267

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
241
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

te heet, en de dikke dampwolken werden door den wind zoo zeer naar ons toegedreven, dat wij ons slechts, door ons op den grond te werpen, voor verstikking konden bewaren. Wij gingen eenige schreden, maar waren weder genoodzaakt ons neder te werpen, totdat het ons eindelijk gelukte den noordelijken rand te bereiken, waar wij door den wind, die naar den krater toe woei, beschut werden voor de dampen, die daaruit oprezen, en voor de steenen, die stootsgewijze met groot geweld naar boven geworpen werden.

De top van den vulkaan bestaat uit eene kleine, cirkelvormige vlakte, in welker midden zich een tweede afgeknotte kegel verheft, die, vergelijkbaar bij een ringvormigen wal, den eigenlijken krater omgeeft, uit eene massa van losse lavastukken bestaat, ongeveer vijftig voet hoog is, maar zoo steil, dat men slechts met handen en voeten klimmende zijnen bovensten rand bereikt. Daar ter plaatse echter minder aan gevaar blootgesteld dan vroeger aan de zuidzijde, waren wij in staat met meer rust onze blikken op het voor ons liggende tooneel te slaan. Onmiddellijk voor onze voeten daalde de binnenwand des kraters loodregt naar beneden. De bovenrand, waarop wij ons bevonden, was slechts acht voet breed, en de gevaarlijkheid der standplaats veroorloofde niet anders dan liggende in de geheimvolle diepte te blikken. De rotsmassa's vertoonden zich met de bontste kleuren versierd; aan de bruine wanden, waaraan duidelijk lagen te onderscheiden waren, schitterden breede streepen van oude, vermiljoen-roode lava's, waarover zich op hunne beurt glinsterend zwarte draden dan eens loodregt, dan weder netsgewijs verbreidden. De naar binnen springende rotshoeken waren beladen met oranjegele massa's (zwavel), die dan eens zich als korsten, dan weder als trosvormige stalaktiten vertoonden of ook wel netvormige teekeningen op den donkeren achtergrond vormden. Op den uitersten rand des kraters treedt zwavel in nog zonderlinger gedaante op, namelijk als kleine lancetvormige gele blaadjes, die op eenen dunnen steel zitten en, daar zij gezellig, loodregt nevens elkander staan, op eene inderdaad bedriegelijke wijze aan jonge plantjes herinneren.

De krater, welken wij in die oogenblikken, wanneer een gunstige wind de dampen naar ter zijde joeg, in zijn geheel konden overzien,