Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/284

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
258
DE HONIGDAUW.

als de overige door den honigdauw zijn aangedaan, dan komt men weldra tot de overtuiging, dat dit vocht niet uit de lucht daarop kan gevallen zijn.

Is het er dan welligt door honig garende insekten op gebragt? Bijen en hommels brengen den nectar, dien zij uit de bloemen geput hebben, naar hunne korven en nesten, maar nimmer zullen zij het moeijelijk vergaarde voedsel weder kwistig over de bladeren verbreiden. Doch er zijn andere veel kleinere diertjes, welke in hun darmkanaal een honigzoet sap bevatten en die werkelijk, soms in overgrooten getale, aan de oppervlakte der bladeren of van hunne stelen leven, welker opperhuid zij met hunne zuigsnuit doorboren, om zich te voeden met het daarbinnen bevatte plantensap. Het zijn de onder den algemeenen naam van »bladluizen" (Aphiden) bekende diertjes, die een der soortenrijkste groepen van het geheele dierenrijk uitmaken. Reeds kent men er een honderdvijftigtal, allen levende op de het meest algemeen in onze onmiddellijke nabijheid groeijende planten, terwijl dit getal voorzeker tot eenige duizende zoude aangroeijen, indien ook de buiten Europa levende beschreven werden. In weerwil van dezen vormenrijkdom komen toch alle in eenige hoofdbijzonderheden van hun maaksel overeen, zoodat zij eene der natuurlijkste familiën daarstellen.

Reeds sedert lang nu weet men door de onderzoekingen van réaumur, bonnet, de geer, leche, lampadius, kaltenbach en anderen, dat uit het achterlijf dezer kleine diertjes van tijd tot tijd een droppel treedt van een vocht, dat eenen zoeten smaak heeft. Maar nog veel vroeger was dit van de mieren bekend, die zich daarom gaarne in de nabijheid der bladluizen ophouden, ten einde zich aan dit vocht, dat inderdaad niet anders dan de uitwerpselen dezer diertjes is, te goed te doen. Men heeft daarom wel eens de bladluizen de melkkoeijen der mieren genoemd.

Het vermoeden, dat de honigdauw der bladeren door ditzelfde vocht wordt te weeg gebragt, of liever daaruit bestaat, lag voor de hand, en werkelijk is dit door verscheidene waarnemers volkomen bevestigd gevonden, met name door hen, die zich voornamelijk met insektenkunde bezig houden.