Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/296

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
268
DE VESUVIUS EN ZIJNE GESCHIEDENIS.

middelen tot stand te brengen; steeds blijft zij zich zelve gelijk, en wat thans gebeurt, had ook voor honderde millioenen jaren plaats. De huldiging van deze waarheid had ook eene merkelijke beperking van het rijk van vulcanus en pluto ten gevolge, daar alle geweldige omwentelingen, waarbij het vuur zijne almagt zoude ten toon gespreid hebben, niets anders bleken te zijn dan langzame werkingen in zeer groote tijdruimten, veelal in geenen deele eenige aanduiding van gloeihitte vertoonende. Velen hebben het gebied van vulcanus en pluto weder beperkt tot de vulkanen, en zien daarin niets anders, dan brandende bergen, terwijl zij van eene gemeenschap dezer bergen met het binnenste, gloeijend vooronderstelde gedeelte der aarde niets willen weten. Anderen daarentegen nemen dien gloedtoestand en zijn invloed in de geschiedenis der aarde aan, hetzij zij dien als eene zeer waarschijnlijke hypothese laten gelden, hetzij zij trachten het oude gebouw van theoretische geologie nog staande te houden. Wij voor ons, daar wij niet gezind zijn, ons eenigermate op het gebied van meeningen en gissingen te begeven, zullen deze zaak in het midden laten, en alleen opmerken, dat het der waarheid zelden voordeelig zal zijn, wanneer men met vooropgevatte meeningen haar tempel zoekt binnen te treden. Onze lezers mogen het binnenste der aarde naar verkiezing als gloeijend of koud beschouwen, wij voor ons bepalen ons tot de vulkanen, die wij niet anders beschouwen dan als brandende bergen, vuurbergen; wij willen de natuur zoo natuurlijk en onbevangen mogelijk wedergeven, en verkiezen een beperkter blik, op waarnemingen steunende, boven een alomvattend denkbeeld, dat misschien meer in den menschelijken geest dan in de natuur zijn grondslag heeft.

En dat deze opvatting van het onderwerp, ook zonder verdere bespiegelingen, ruim en .schoon is, en een onmetelijken rijkdom van grootsche feiten oplevert, zullen mijne lezers wel niet betwijfelen, al kan deze schets hun daarvan ook slechts een onvolledig denkbeeld geven. Als de Vesuvius daar onder den helderen Italiaanschen hemel met zijn ouden kraterrand en zijn nieuwen kegel, met zijne lavastroomen en tuflagen zich zoo klaar en scherp voor ons oog vertoont, dat wij met éénen blik de rijke geschiedenis van duizende jaren van dat kleine plekje grond overzien, terwijl de rookkolom ons herinnert, dat die