Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/297

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
269
DE VESUVIUS EN ZIJNE GESCHIEDENIS.

geschiedenis nog niet geëindigd is; —of wanneer, na hevige aardbevingen in het verre Calabrië, na zware stormen op zee de natuur tot doodsche stilte is gebragt, en als 't ware in angstige spanning verkeert; als dan plotseling een hevige schok den aardbodem doet wankelen, en eene reusachtige dampzuil uit den top des bergs opstijgt, die als een statige denneboom zich verheft en zijn breeden kruin in de ruimte uitbreidt, terwijl bliksemstralen zonder ophouden de wolk doorkruisen en gloeijende steenblokken daarin als ligte stofjes op en neder gestooten worden; —als dan de brandende berg zijne vurige lavastroomen in alle rigtingen uitzendt;—wat al vragen op te lossen, hoe oneindig vele punten van onderzoek, hoeveel verband na te speuren tusschen zoo vele zamentreffende verschijnselen?

Voorwaar, hier is zoo veel grootheid, zooveel ware kracht, zooveel tastbaar verband, dat eene afwijking van het gebied der stellige waarheid het beeld zelden zal versterken, maar meestal zal uitwisschen.

 

Maar genoeg voorafspraak reeds: wij spoeden ons ter zake, en beschouwen in de eerste plaats de topographie en den aard van den Vulkaan, om in de tweede plaats eenige uitbarstingen en producten meer in bijzonderheden na te gaan; waarbij wij nu en dan als van zelf aanleiding zullen vinden, het verband en den aard der verschijnselen, voor zoover dit voor ons bereikbaar is, op te sporen.

Eene hoofdzaak, die bij de topographische beschrijving van den Vesuvius allereerst dient vermeld te worden, is deze, dat hij gelijk de meeste Vulkanen niet op zich zelf staat, maar met vele andere vuurspuwende bergen eene langwerpige groep of gordel vormt.

Deze gordel ligt tusschen het Appenijnsche gebergte en de Middellandsche zee; —in den Kerkelijken Staat is hij zeer uitgebreid; groote, thans uitgedoofde vulkanen staan daar nog, omringd van matige lavastroomen en tuffen. Een tak van den gordel gaat door de Middellandsche zee, in de uitgedoofde vulkanen der Ponza-eilanden en van Ischia zijne rigting aantoonende, terwijl een andere tak over land langs den ouden krater van Roccamonfina het gebied van Napels binnentreedt, en rondom de golven van Gaëta, Napels en Salerno eene groote uitbreiding verkrijgt.