Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
11
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

vormt er geheele beddingen, en komt in het water en op den bodem van vele binnenmeren, zooals in het Eltonmeer en andere in groote hoeveelheden voor.

Wat was bij dergelijke verschijnselen eenvoudiger, dan te vooronderstellen, dat steenzout en aardhars, gips, zwavel en wat daarbij verder voorkomt met de brandbare gassen uit het binnenste der aarde omhoog stijgen, en dat wij in de slikvulkanen kunnen zien, hoe het zout ook in onze tijden is naar boven gevoerd en afgezet?

Daarbij voegden zich nog andere verschijnselen; ook uit de groote, eigenlijke vulkanen wordt gedurig steenzout in groote hoeveelheden uitgeworpen. In 1822 wierp de Vesuvius zulke massa's zout uit, dat de bewoners der naburige streken het langen tijd voor hun huiselijk gebruik aanwendden, en het feit aan de hooge regering niet ontsnapte, die het door den vulkaan aan de arme bewoners geschonken zout als koninklijk eigendom in beslag nam.

Dezelfde stoffen, welke wij in de slikvulkanen als begeleiders van het steenzout aantreffen, namelijk gips en aardhars, koolzuur en brandbare gassen, vinden wij ook in de groote steenzoutbeddingen der oudere formatiën. Geen steenzout treffen wij aan, of het komt van gips vergezeld voor; naphtha-bronnen vindt men overal in het Karpathisch gebergte, op meerderen of minderen afstand van de zoutbeddingen verwijderd. Koolzuur en brandbaar gas ontwikkelt zich in de zoutmijnen soms in groote hoeveelheden, en de medegedeelde geschiedenis van de ontploffingen te Wieliczka en van het boorgat bij Nauheim kan ons daarvan ten voorbeeld strekken.

Dus zouden wij, oppervlakkig beschouwd, meenen, dat de steenzoutlagen in de gebergten door vulkanische werkingen daar ter plaatse zijn heengebragt, en uit de diepten der aarde haren oorsprong ontleenen. En toch zijn wij hier niet aan het einde van onze wetenschap gekomen, en zullen wij zien, dat de verschijnselen geheel anders behooren te worden opgevat.

Beschouwen wij vooreerst het steenzout, zooals het in groote, zuivere massa's in de gebergten wordt aangetroffen, of in kleilagen gemengd voorkomt. Wij vinden daarin versteeningen van zeedieren; wij treffen er mikroskopische diertjes aan, die ook thans nog in de zoutzeeën voorkomen; het zout is in duidelijke lagen afgezet, die hier en daar