Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
12
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

door instortingen uit hunnen stand zijn gerukt, maar daarom niet te min eene afzetting op den bodem der zee bewijzen. Zulke afzettingen van zout op den bodem der zee hebben ook thans nog plaats; het zout, dat op den bodem der Adriatische zee bij Venetië en op den bodem van het zoutmeer Elton wordt afgezet, komt geheel in zamenstelling met het zuivere steenzout der bergen overeen. Daarentegen is het zout, dat door vulkanen wordt uitgeworpen, van geheel anderen aard. Het schijnt door de werking van zoutzure dampen op lavagesteenten ontstaan te zijn, en vandaar zijn groot gehalte aan chloorpotassium te ontleenen. Het onderstaande tafeltje levert een oppervlakkig overzigt van deze zamenstelling en onderscheiden gevallen.

Tabel van de samenstelling van onderscheiden gevallen

Pleit dus het voorkomen van het steenzout tegen eenen vulkanischen oorsprong, niet anders is het met het gips en de aardhars gelegen. De gipslagen, welke bij het steenzout voorkomen, bevatten mede vele versteende zeeschelpen. De aardhars is voorzeker van organischen oorsprong: daarvoor pleiten de overblijfsels van planten en dieren in zoovele met aardhars doordrongen gesteenten; daarheen wijst het voorkomen van aardhars in en nevens bruinkolen en steenkolenlagen.

Gesteenten, die met deze stoffen bedeeld zijn, geraken ligt in een staat van ontbinding, waarbij eene groote warmte geboren wordt, en zich vele gassen ontwikkelen. Wij weten uit de geschiedenis der kwik- en steenkolenmijnen, hoe zulke ontledingen zelfs niet zelden in staat zijn, een onderaardschen brand te veroorzaken. Deze omstandigheden kunnen wij op de pseudo-vulkanische verschijnselen toe-