Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
13
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

passen. Zelden komen deze verschijnselen voor, of wij vinden steenzout en naphtha in den bodem aanwezig. Deze naphtha is het, die door hare ontbinding de gassen levert en de warmte-ontwikkeling, die de uit den bodem opstijgende vlammen veroorzaakt.

Het verschijnsel is dus juist omgekeerd, dan wij op den eersten aanblik zouden meenen. Het zijn de pseudo-vulkanen niet, welke het steenzout en de naphtha aan de oppervlakte der aarde brengen; maar de aanwezige steenzout- en naphtha-massa's geven aanleiding tot het ontstaan der pseudo-vulkanen, en de bestanddeelen dezer uitwerpselen komen niet uit het midden der aarde, maar uit geringe diepten te voorschijn.

Op die plaatsen, waar wij naphtha-bronnen zien opstijgen, treffen wij soms bruin- of steenkolenbeddingen in de diepte aan, soms zijn het alleen zulke met aardhars doordrongen gesteenten, die ons op de overblijfselen van planten en dieren wijzen. Zoo vindt men den geheelen omtrek van Baku, wegens zijne slikvulkanen en naphtha-bronnen zoo vermaard, uit zulke gesteenten beslaande. Een voorbeeld uit niel zoo verwijderde gewesten leveren ons de naphtha-bronnen in Wurtemberg, in de nabijheid van Boll. In de diepte liggen daar in den Liaskalk ontzettende massa's van versteende schelpen, sommige van reusachtige grootte. Niet alleen heeft de natuur deze schelpen voor ons bewaard, maar ook de bestanddeelen der dieren, die daarin leefden, heeft zij voor geheele ontbinding behoed; zij komen soms als stroomen van naphtha aan de oppervlakte der aarde te voorschijn.

Maar genoeg over naphtha; wij wenden ons weder tot het steenzout. Zijn het niet de pseudo-vulkanen, welke ons licht over zijne afzetting kunnen verspreiden, zoo moeten wij onzen blik op de zeeën en zoutmeren rigten, en zien, wat aldaar plaats heeft.

Het regenwater, dat dagelijks op de oppervlakte der aarde nedervalt, en langs de rivieren naar den oceaan voortstroomt, spoelt de aardkorst voortdurend uit; het lost vele bestanddeelen der rotsen op en voert ze weg naar den oceaan. Uit den oceaan keert het weder zuiver in den dampkring terug, om nogmaals op de aardkorst neder te vallen, en met nieuwen voorraad beladen naar den Oceaan te vloeijen. Zoo wordt de aardkorst voortdurend uitgeloogd, en de Oceaan steeds rijker aan zouten. Aanmerkelijk is dan ook zijn zoutgehalte, en dit