Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
15
HET STEENZOUT EN ZIJNE BEGELEIDERS.

Zoo zien wij voortdurende uitlooging der aardkorst, en voortdurende afzetting van zout door verdamping van zeeën en meren;—wij kunnen ons dus voorstellen, dat ook in oude tijden hetzelfde verschijnsel heeft plaats gegrepen. De oude steenzout- en gipsbeddingen zijn als de minst oplosbare bestanddeelen van het zeewater reeds in oude tijden afgezet. Voortdurende uitlooging der aardkorst leverde voortdurend nieuwe bestanddeelen aan de zee, en zoodoende werd steenzout en gips in de meeste formatiën, welke zich op den bodem der zee afzetteden, nedergelegd. Later werden deze formatiën uit de zee omhoog geheven, een gedeelte van het steenzout werd door uitspoeling weder daaruit verwijderd, zoodat wij thans het steenzout vaak hoog in de bergen terug vinden, en zijne lagen veelvuldig door uitspoeling of verschuiving te zamen gebogen en in onregelmatige gedaanten voorhanden zijn.

Wenden wij ons nogmaals tot de doorsnede der zoutmijnen van Wieliczka; de zoutbedding aldaar schijnt ons bij den eersten oogopslag zeer onregelmatig; maar eene naauwkeuriger beschouwing leert ons daarin eene in drie gedeelten gebroken en verschoven zoutbedding kennen, die oorspronkelijk zoodanig in eene horizontale stelling was geplaatst, dat alle overeenkomstige zoutlagen, al het szybiczout (c), het spizazout (b) en het groene zout (a) regelmatige op elkander geplaatste banken vormden. Eene verschuiving schijnt hier de zoutbedding zoodanig te hebben dooreen geworpen, dat zelfs de zandsteen der Karpathen, die als secundaire rotssoort het tertiaire zoutleger in ouderdom overtreft, schijnbaar boven het zout gelegen is. Geen wonder dan, dat men bij zulke zaamgestelde verschijnselen den oorsprong van het steenzout voorheen wel eens op vulkanischen weg zocht te verklaren.

Na dezen algemeenen blik op de afzetting van zout te hebben geworpen, noodig ik mijne lezers uit tot een togt naar de van ouds beroemde natronmeeren in de Libysche woestijn. Mijne lezers kennen Beneden-Egypte. Het is een laag land, overdekt met slib, dat jaarlijks door den Nijl wordt aangevoerd. De Nijl begint in Junij te rijzen, en na eenige weken overstroomt hij de geheele vlakte van Beneden-Egypte. Dan daalt hij weder, en laat zijn slib op het land achter. Dit had van de oudste tijden af plaats, en door dergelijke afzetting van slib is de geheele vlakte van Beneden-Egypte ontstaan. Vroeger stond daar de Middellandsche zee, waar thans de vruchtbare streken liggen,