Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/361

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
333
TOESTAND DES LANDS.

herkenning geschiedt. Vooraf zij het mij veroorloofd, in enkele trekken de zamenstelling en de groeiwijze der inlandsche houtsoorten in het algemeen te herinneren.

De dwarsdoorsnede van een stuk hout van eene onzer gewone boomsoorten vertoont ringvormige, elkander omsluitende lagen, die men jaarringen genoemd heeft, omdat zij jaarlijks met één vermeerderd worden. Telken jare wordt er tusschen schors en hout in, eene nieuwe laag gelegd, die gedeeltelijk uit hout, gedeeltelijk uit schors bestaat. Men noemt dit gedeelte, dat in het voorjaar vooral zeer duidelijk zigtbaar is, het teeltweefsel of cambium. Dien ten gevolge kan men het hout van den boom zich voorstellen als gevormd uit in elkander geschoven holle kegels. Ten gevolge der vermelde groeiwijze blijkt het, dat bij het hout steeds de buitenste laag de jongste of laatst gevormde is, bij de schors daarentegen de binnenste. De oudere lagen van deze worden dus door de jongere meer en meer naar buiten gedrongen, en moeten eindelijk, wanneer zij hebben opgehouden te groeijen, en dus met de jongere deelen in hunne ontwikkeling niet meer gelijken tred kunnen houden, barsten of scheuren. Dit nu veroorzaakt, in verband met de kurkvorming, zeer eigenaardige veranderingen der schors, wier |Dwarse doorsnede van een zesjarige beukentak
Fig. 1.
Fig 1. Dwarse doorsnede van een zesjarigen beukentak tienmalen vergroot; a. groote mergstralen; b. kleine mergstralen; c. jaarringen; d. het merg.
nadere beschouwing ons echter te ver zou voeren.

Wanneer men nu de dwarsdoorsnede van het hout bij eene zwakke vergrooting nader beschouwt, dan ziet men vooreerst in het midden van den binnensten jaarring het zoogenaamde hart of eigenlijk het merg van den boom (zie Fig. 1), dat zich aan het bloote oog dikwijls slechts als een stip vertoont, en uit dunwandige, gewoonlijk met lucht gevulde cel-