Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/362

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
334
DE BOSCHEN EN HUN INVLOED OP DEN

len bestaat. Het merg is meestal niet juist in het midden van den boom, omdat de jaarringen niet aan alle zijden even dik zijn. Soms is die onregelmatigheid zelfs zoo groot en standvastig, dat zij een bepaald kenmerk vormt van sommige houten, zooals b.v. van taxis en jeneverbes.

Onderzoekt men verder, dan bespeurt men verschillende gedeelten op die doorsnede. Behalve de evenwijdig loopende, elkander omsluitende kringen van hout, die wij zoo even als jaarkringen hebben leeren kennen, ziet men ligter gekleurde strepen, die van het merg naar den omtrek gaan en als het ware daarvan schijnen uit te stralen, zoodat men ze dan ook mergstralen genoemd heeft. Deze onderscheiden teekeningen, welke wij op de dwarsdoorsnede van het hout waarnemen, zijn een gevolg hiervan, dat de cellen van hout (dat zijn de kleine blaasjes of kokertjes van alle kanten gesloten en gewoonlijk met vocht gevuld, welke, zoo als bekend is, alle plantenweefsels en dus ook het hout zamenstellen) niet in alle gedeelten denzelfden vorm hebben, noch op dezelfde wijze gerangschikt en aaneengevoegd zijn.

Terwijl de houtmassa, die zich tusschen de mergstralen bevindt, zoo als wij aanstonds zien zullen, grootendeels bestaat uit zoogenaamde houtvezelen, dat zijn cellen, die in de lengterigting van den stam zeer lang zijn in vergelijking tot hare afmetingen op de dwarse doorsnede, en die met schuinsche vlakken wigvormig tegen elkander aanliggen — zijn de mergstralen gevormd uit cellen, wier lengte veel minder groot is in verhouding tot breedte en hoogte, en die bovendien gewoonlijk het langst zijn in de rigting van het midden naar den omtrek. Die mergstralen loopen gedeeltelijk van het merg tot aan de schors onafgebroken door, gedeeltelijk ontspringen zij eerst in het hout en gaan van daar naar den omtrek. De laatsten zijn eerst later bij toenemende dikte van den boom gevormd. Bij de meeste boomen zijn de mergstralen tamelijk smal en gelijkmatig van breedte, doch bij enkele boomsoorten, zoo als bij eik en beuk, treft men zeer breede mergstralen en daarnevens vele kleine of smalle aan. De oudste mergstralen ontspringen in eene laag, welke het merg of hart van het hout afscheidt en welke bestaat uit eene rij van eigenaardig gevormde cellen, spiraalvaten genoemd, van wege den spiraalband, die zich op den