celwand vertoont. Deze laag, welke het merg als een koker omgeeft en bij nagenoeg alle houtsoorten standvastig evenzoo gevormd voorkomt, draagt den naam van mergschede of mergkoker.
Het gedeelte van het hout, dat tusschen de mergstralen in ligt, wordt gevormd door de zoogenaamde vaatbundels. Hierin moet men drie soorten van cellen wel onderscheiden. (Zie Fig. 2.) |
Fig. 2.
Fig. 2. Overlangsche doorsnede van eikenhout in de rigting van den straal, 250 malen vergroot; a. houtcellen: b. houtparenchymcellen, hier en daar zetmeelkorrels bevattende; e. een gedeelte eener vaatcel, waarvan een gedeelte van den wand zigtbaar is, met vele kleine hofstippels e voorzien ; f. ronde doorboring der vaatcel; d. eenige mergstraal cellen, welke over de houtcellen en hout parenchymcellen heen loopen, met verdikte wanden, regelmatig door stippelkanalen afgebroken, en hier en daar zetmeel bevattende. Vooreerst de, eigenlijke houtcellen of houtvezelen, gelijk men ze wel noemt. Deze zijn 10 à 20 malen langer dan breed, loopen van onderen en van boven spits uit, en hebben soms aanmerkelijk verdikte wanden, zoodat de binnen den celwand besloten ruimte uiterst klein wordt. Dit laatste is sterk sprekend bij het eikenhout en andere harde houtsoorten, alwaar men bij geringe vergrooting geene opening in de houtcellen bespeurt, terwijl daarentegen bij den els de dunne celwanden aan het hout het aanzien geven van een kantvormig weefsel. Wat nu den celwand zelven aangaat, deze is in het algemeen niet op alle plaatsen der cel gelijkmatig dik. Reeds bij cellen, welke wij nog dunwandig noemen, zooals b.v. die uit het weefsel van den aardappel (en evenzoo bij de meeste jeugdige volwassen cellen), ziet men op enkele punten den celwand minder dik en meer doorschijnend dan op het overige der oppervlakte, zoodat zich op de meeste cellen