Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/366

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
338
DE BOSCHEN EN HUN INVLOED OP DEN

Overlangse doorsnede van een Els
Fig. 6.
Overlangsche doorsnede van het hout van Els (Alnus glutinosa) in de rigting van den straal, 250 m vergroot; a. houtcellen; b. houtparenchym-cellen; c. vaatcel waarvan de wanden met kleine stippels digt bezet zijn (e), behalve ter plaatse waar twee vaatcellen met schuinsche wanden tegen elkander liggen. Hier vindt men de laddervormige doorboring d; f. mergstraalcellen; met tamelijk dikke digt gestippelde wanden.
een ring is overgebleven, of wel er zijn afwisselend evenwijdige strooken van den celwand gebleven en verdwenen, zoodat het geheel het voorkomen heeft van de sporten eener ladder, waarom men deze wijze van doorboring der celwanden laddervormige doorboringen genoemd heeft. (Zie Fig. 6).

Eindelijk zijn de cellen bij het begin van den jaarring gewoonlijk ruimer en dunner van wand dan bij het einde, een verschil, hetgeen bij naaldhouten vooral zeer duidelijk is, en aan schacht aanleiding tot de benaming van lentehout en herfsthout heeft gegeven.

Wanneer men zich eene duidelijke voorstelling wil vormen van de plaatsing der genoemde deelen in den stam, dan kan daartoe het beeld, door Dr. brants gebezigd, zeer dienstig zijn. Men denke zich dan eene opeenstapeling van wagenwielen, waarbij de spaken niet op elkander sluiten, maar ongeregeld over elkander liggen, terwijl de velgen op elkander moeten sluiten en een soort van koker vormen. De doorloopende opening voor de assen in de kroonen verbeeldt dan het merg, de vereenigde kroonen de mergschede; de spaken de mergstralen, en de vereeniging der velgen de schors. De ruimten tusschen de spaken wordt dan ingenomen door de vaatbundels, terwijl het hout-parenchym als draden de eene spaak aan de andere verbindt.

Heeft men alzoo de zamenstelling van het hout goed in het hoofd, en vergelijkt men bij verschillende houtsoorten naauwkeurig den vorm en de schikking dezer deelen, dan vindt men zooveel verschil, dat het mogelijk is, om daaruit de soort van hout te leeren kennen. Hiertoe behoort echter eene langdurige studie en veel oefening, terwijl voor de bestemming van vele soorten ook de anatomische kennis der schors onontbeerlijk is.