Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/365

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
337
TOESTAND DES LANDS.

overeind, terwijl haar weefsel zich tusschen de mergstralen heenslingert, en deze onderling verbindt. Zij zijn kenbaar aan de vele stippels op den wand, en bevatten soms amylum of andere korrelige stoffen. Dit houtparenchym komt bij verschillende boomsoorten zeer onderscheiden voor. Zeer kennelijk is het bij den eik, waar het niet alleen tot groote groepen vereenigd is, maar ook als smalle banden de houtcellen vaneen scheidt; bij den esch omringt het de kleinere vaatcellen; bij de peulgewassen vormt het hier en daar verspreid staande groepen. De laatste cellenrijen van den jaarring bestaan hoofdzakelijk uit houtparenchym.

Het derde bestanddeel van den vaatbundel vormen de vaatcellen of vaten. Deze zijn altijd ruimer dan de overige cellen, bij den eik zelfs tot dertig en meer malen grooter; en bevatten, behalve in het vroege voorjaar, steeds lucht. Zij zijn regelmatig door het hout verspreid, of tot rijen aaneengeschakeld; altijd meer bij het begin dan bij het einde van den jaarring. Hoogst opmerkelijk en kenschetsend zijn de teekeningen op de wanden der vaatcellen. Deze zijn als bezaaid met stippels, meestal hofstippels, welke soms verschillen, naarmate de vaatcel aan andere vaatcellen of aan houtcellen grenst. Overlangse doorsnede van een lijsterbes
Fig. 5.
Fig. 5.Overlangsche doorsnede van het hout van den lijsterbesboom (Sorbus aucuparia) in de rigting van den straal, 250 m. vergroot; a. houtcellen hier en daar met stippels voorzien; b. gedeelten eener vaatcel, met kleine hofstippels d hier en daar. Overigens een dunne, onregelmatig loopende spiraaldraad e over den wand; c. ronde doorboring der vaatcel; f. mergstraalcellen; g, houtparenchymcellen.
Deze vaatcellen, welke in volwassen toestand zich als lange luchthoudende buizen vertoonen, die in de lengterigting van den stam tusschen de houtcellen doorloopen, zijn ontstaan uit boven elkander geplaatste cellen, wier dwarswanden allengs verdwenen zijn. Deze oorsprong der vaatcellen is goed te herkennen, daar meermalen een deel van dien dwarswand ook in volwassen toestand is overgebleven, vooral ter plaatse waar de cellen met schuinsche vlakken tegen elkander aan gelegd waren. Men ziet dan somwijlen eene ronde opening (zie Fig. 5), zoodat van den oorspronkelijken celwand alleen