schaal bewerkte modellen voor ons van buskruidfabrieken en van allerlei toestellen en gereedschappen, bij dezen treurigsten van alle takken van nijverheid nu of vroeger in gebruik. Wij gaan dit alles voorbij, zonder er meer dan een vlugtigen blik op te werpen, en deze zelfs gaat nog van den vromen wensch vergezeld: mogen zulke inrigtingen spoedig van alle daadwerkelijk belang ontbloot zijn en alleen waarde hebben als historische merkwaardigheden, als toonbeelden van de barbaarschheid van verloopen tijden, toen de menschen zoo kunstig eene stof bereidden, hoofdzakelijk bestemd om hen elkander in massa te helpen vernielen.
In de eigenlijke zaal, overwelfd zooals men het alleen in gebouwen oud als dit aantreft, is bij het binnentreden zeker onze eerste uitroep: practica est multiplex. Want wij zijn hier omringd van een waarlijk overstelpend getal van toestellen, alle tot het verplaatsen van lasten bestemd. Overal zijn het kranen, kaapstanders, windassen en dommekrachten, wat wij zien. Rekenen wij dat de helft daarvan van verouderde en later verbeterde inrigting is, dan nog staan wij verbaasd over de menigvuldigheid der inrigtingen tot hetzelfde doel geschikt, en van elkaar slechts de eene door deze, de andere door gene bijzonderheid onderscheiden. Wij kunnen ze niet stuk voor stuk beschouwen met genoegzame naauwkeurigheid en oplettendheid om te doorzien wat de eene boven de andere voor heeft; wij rigten dus onzen blik bij voorkeur op die weinige, welke door het doel, waartoe zij bestemd zijn of waren, eenig zijn in hare soort, 't Is of men dit bij de plaatsing reeds van het meerendeel der bezoekers heeft verwacht, de beste plaats en het meeste licht is gegeven aan het model van de toestellen, door de Ingenieurs lebas en mimerel in 1831—36 gebezigd, om den obelisk van Luxor uit Opper-Egypte over te brengen naar Parijs. Wie onzer heeft nog niet de place de la Concorde bezocht! Wij hebben alle, op het midden van dat schoone plein, dat verbazende blok steen gezien, opgerigt—helaas, dat dit den vreemdeling daar telkens ook voor den geest komt,—op dezelfde plek, waar eens het schavot stond voor Lodewijk XVI, alsof men daardoor die plek had willen bedekken en de geheugenis uitwisschen van dat bloedige feit. Maar hebben wij, die herinnering trachtend te onderdrukken door meer