Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/426

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
8
ALBUM DER NATUUR. WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

van den inhoud der cellen dierlijk levende individus, die de plant als hunne woning opbouwen, zoo als de polypen de koraal eilanden. Nu ontbrandde de hevigste strijd ten opzigte van den zoo nietigen Haematococcus pluvialis, wiens twijlelachtige dierlijke of plantaardige natuur uit eene menigte verwante verschijnselen verdient te worden nagegaan. De glinsterend roode blaasjes van het wondervolle wezen verraden aanvankelijk alleen eene plantaardige natuur, maar gaan echter onder geëigende omstandigheden schijnbaar over in eene soort van infusiediertjes met een slurpvormigen voeler en alle teekens van vrijwillige beweging. Neemt men met v. siebold aan, dat er infusoriën zijn, die geen darmkanaal en anus bezitten, geen vast voedsel opnemen en bij wie de mond, zoo niet ontkend, dan toch slechts door analogie aangenomen kan worden,—dat daarom alleen willekeur en contractiliteit als kenmerken van het dierlijke zijn kunnen worden aangenomen, dan is men inderdaad verlegen, waartoe men den Haematococcus zal rekenen..... Uit deze verlegenheid redt ons weder de juiste toepassing van de generatie-wisseling, 'twelk aan de scherpzinnigheid van cohn (die Lehre vom Wachsthum der Pflanzenzelle; 1850) niet ontsnapte. Bij onderscheidene algensporen komt uit een bepaald zekeren plantenvorm een vorm voort, die, wat betreft den bouw en de levenswijze, zich verhoudt analoog eene andere organische familie, n.l. de mond- en darmlooze infusoriën, en uit dit dierlijk ontwikkelingstijdperk in het ontwijfelbaar plantaardige na verloop van eenigen tijd terugkeert.... De energie der organische levensuitingen, die zich in de beweging openbaart, is hoofdzakelijk gebonden aan eene stikstof houdende, contractile zelfstandigheid, maar bij de planten nog door een vast, meer traag vlies terug gehouden en geboeid. Bij de dieren, enkele trappen van ontwikkeling afgerekend, valt deze hinderpaal weg. De inwendige bewegelijkheid nu, waardoor verandering van de uitwendige omtrekken door zamentrekking en uitzetting, slingerende en derg. vormen van beweging, ten deele ook verandering van plaats te voorschijn wordt geroepen, is het wezenlijke vermogen, dat in de protoplasma-cel huist, maar aan de cellulose-cel ontbreekt ... Onlangs heeft pringsheim eene schrede verder gedaan ter eindelijke grensbepaling van het generatieve leven, door aan te toonen, dat geslacht eene constante eigenaardigheid is van alle organismen, die, bij de 't hoogst georganiseerde dieren even als bij de eenvoudigste celplanten, in eene wonderbare analogie zich doet kennen... Volgens den Schr. is 't slechts eene nieuwe uitdrukking voor de voormalige "generatio spontanea," wanneer men in de eerste beginselen van 't organische leven een indifferentie-punt inschuift, waaruit, door 't zamenkomen van uitwendige" omstandigheden, òf een organismus A., òf een organismus B. ontstaat.

A.Cn.