Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/499

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Zoogenaamde regen der padden.—Van tijd lot lijd herleeft de oude dwaling, alsof somtijds padden bij regen uit de lucht vallen. Dezer dagen deelde duméril aan de Fransche akademie weder een dergelijk geval mede dat volgens eenen brief van zekeren heer jobard, den 16 Julij nabij het kasteel van Venton zoude hebben plaats gegrepen. Jobard voegde er bij, dat zulk een paddenregen reeds meermalen op dezelfde plek is waargenomen. Zij vallen namelijk te midden van een boschje van acaciën, linden en olmen, maar niet op vijftig schreden daarvan daan, in weerwil dat de bodem geen verschil aanbiedt.—Deze voorkeur, welke de padden schijnen te geven aan het genoemde boschje, is reeds op zich zelve voldoende om te doen zien, dat zij onmogelijk uit de lucht kunnen gevallen zijn. Duméril heeft, in het 8ste deel zijner Erpétologie générale, p. 223, over dit onderwerp handelende, herinnerd, dat reeds theophrastus, die ruim 300 jaren voor Christus leefde, en na hem vele anderen, de verklaring van het verschijnsel gegeven hebben. De padden vallen namelijk niet met den regen uit de lucht, maar de regen baant zich een weg tot de plaats in den bodem, waar de padden verscholen waren, en deze komen dan naar buiten en vertoonen zich aan de oppervlakte van den grond (Compt. rendus XLVII p. 159).

Hg. 
 

Parasitismus van Osyris alba.—Bij de reeds bekende gevallen van parasitismus van planten met groene bladeren, heeft planchon thans een nieuw gevoegd. De in zuidelijk Europa in het wild groeijende, tot de familie der Santalaceën behoorende Osyris alba leeft namelijk parasitisch op de wortels of wortelstokken van eene menigte van planten: Ailanthus, Rhus coriaria, Ulmus campestris, Jasminum fruticans, Pinus halepensis, Rosa canina, Silene italica, Lychnis dioica, Rubia peregrina enz. Uit de wortelvezelen van Osyris ontspringen zuignapjes van de grootte van een speldenknop lot die van een eikelkapsel. Deze zuignapjes omvatten den voedenden wortel en dringen er ook meer of minder diep in door. Echter schijnen de planten, waarop de Osyris vastgehecht is, er weinig of niet onder te lijden (Compt. rendus XLVII p. 164).

Hg. 
 

Reusachtig stuk bergkristal. _ Vattemare zond aan de Fransche akademie eene photographie van een stuk bergkristal, dat in 1826 in eene zilvermijn in