Over den magnetischen toestand van nikkel en eenige ijzerzouten heeft arndtsen met den diamagnetometer van weber proeven gedaan. Uit zijne verhandeling dienaangaande in poggendorffs Annalen, no. 8 van dit jaar, deelen wij hier de uitkomsten mede, die ons het meest van algemeen belang toeschijnen.
1) Het magnetisme van oplossingen ijzervitriool en van ijzerchlorid neemt tot bij de sterkste magnetiserende kracht, waarover A. beschikken kon (een stroom van ruim 55 absolute eenheden van weber, die door twee spiralen, elk van 146 windingen, rondom het onderzochte ligchaam ging) met die kracht evenredig toe.
2) Het magnetisme van nikkel daarentegen vertoont onder dezelfde omstandigheden een veel langzamer toenemen en nadert duidelijk eene grenswaarde bij aanwending van sterke stroomen, op dezelfde wijze als dit in het ijzer door weber, müller en joule is waargenomen geworden.
3) Wanneer men de magnetische kracht van nikkel vergelijkt met die, welke ijzer onder den invloed derzelfde magnetiserende krachten aanneemt, dan komt men tot de onverwachte uitkomst, dat nikkel door zeer zwakke magnetiserende krachten eene bijna 5 maal sterkere magneetkracht dan ijzer aanneemt. Doch wanneer die krachten sterker worden, dan verandert de verhouding voortdurend ten gunste van het ijzer, zoodat het magnetisme reeds bij de helft der boven aangegeven magnetiserende kracht bijna 5 maal kleiner is in nikkel dan in ijzer.
4) Bij gelijke magnetiserende krachten staan de magnetismen van gelijke en gelijkvormige volumina ijzer, ijzervitriool en ijzerchlorid tot elkander als de getallen 80915 tot 1 en tot 1,22.
5) Terwijl rood bloedloogzout zich duidelijk magnetisch vertoont, is het gele bloedloogzout, zoo als A. zich voorzigtig uitdrukt, niet diamagnetisch. Dit zal wel willen zeggen, dat het in de lucht geen diamagnetisme vertoont. Dat men bij proefnemingen, waarbij het te onderzoeken ligchaam tusschen twee sterke magneetpolen is opgehangen en men uit de rigting, die het aanneemt, tot zijn magnetischen of diamagnetischen toestand besluit, den invloed van het omringend medium niet verwaarloozen mag, weet men sedert de mislukte poging van e. becquerel om daardoor alleen de verschijnselen van het diamagnetisme te verklaren. Of bij proeven met den diamagnetometer die invloed nul is, gelijk A. schijnt te meenen, zou nog kunnen betwijfeld worden.
Afdrukken van teekeningen door den ongelijkmatigen aanslag van dampen op hare oppervlakte. Niepce de st. victor had reeds voor jaren bekend gemaakt dat als men eene teekening of gravure, een papier met gedrukte of geschre-