Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/533

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5
PLANEET SATURNUS.

Wij zullen ons dan verbeelden de reis te doen op den 21 Junij 1858, en daar alle stoffelijke bewegingen, die wij kennen, ons te lang zouden duren (want, met de snelheid van een kanonskogel, zouden wij van de aarde naar de zon niet minder dan 25 en van daar naar Saturnus zelfs 238 jaren onderweg moeten zijn), zoo kiezen wij het licht tot ons voertuig.

Op de vleugelen der verbeelding verlaten wij dan in den vroegen morgen van den 21 Junij de aarde en vliegen met de snelheid des lichts in eene regte rigting naar Saturnus. Bij het rijzend morgenlicht verbleekt reeds de glans der planeet, die bij het nachtelijk donker als eene heldere ster van de eerste grootte aan den hemel praalt en in pracht en luister alleen door den glans der ons meer nabij zijnde planeet Venus en van den grooten Jupiter wordt overtroffen. Wij behoeven echter niet te vreezen haar uit het oog te verliezen; want naauwlijks zijn wij vertrokken, of reeds is de aarde met haren dampkring achter ons, en, naarmate wij hooger opstijgen, wordt de hemel donkerder en hoewel wij de zon als een vurigen bol zien glanzen, die van tijd tot tijd in schijnbare grootte toeneemt, zoo wordt toch het licht der sterren niet door haar verdonkerd, en zien wij haar met ongemeenen luister aan alle zijden rondom ons schitteren. Aan alle zijden; want de aarde, die voor ons de helft des hemels onzigtbaar maakt, is al kleiner en kleiner geworden, en wij zien haar nu ook als eene lichtende schijf aan het hemelgewelf blinken.

Ten einde onze gedachten te bepalen, zullen wij ons op sommige plaatsen, als stations op onzen weg, eenigen tijd ophouden om vandaar een blik rondom ons te slaan. En om ons regt te oriënteren, zullen wij eene kleine schets maken van dat gedeelte van het planetenstelsel, waardoor onze weg ons leidt, met opgave van den stand der planeten, wier banen wij doortrekken, zoodanig als zij tijdens onze reis geplaatst zijn.

Zoo verbeeldt in onze teekening (Zie de bijgevoegde plaat, fig. 1) het middelpunt de plaats der zon; de binnenste cirkel stelt de baan voor van de planeet Mercurius; de volgende die van Venus; dan volgt de Aarde, daarop Mars; de hierop volgende cirkel vertegenwoordigt de banen der Asteroïden-groep; dan volgt de loopbaan van Jupiter