Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/535

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
7
PLANEET SATURNUS.

het echter van de zon in grootte, zij verliest het in gloed. Het zonnelicht, geheel niet getemperd door een dampkring, waardoor wij de zon aanschouwen, straalt met een glans, die geen menschelijk oog kan verduren. Het licht der aarde, hoewel in vergelijking daarvan veel minder, zal ook te sterk zijn, om duidelijk de verschillende tinten van licht en donker te doen uitkomen, maar getemperd door een gekleurd glas, zal men duidelijk de verschillende aarddeelen kunnen zien. Het water, dat het licht minder sterk terugkaatst dan het land, zal zich kenmerken door wijduitgestrekte donkere plekken, hier en daar met witte heldere stippen, de eilanden, als bezaaid. Het land zal op zeer verschillende wijze het licht weerkaatsen. De uitgestrekte ijs- en sneeuwvelden der poolgewesten, de toppen der sneeuwbergen en de groote zandwoestijnen van Afrika, zullen zich als bijzonder helder blinkende, meer of min uitgestrekte plaatsen kenmerken. 't Is echter natuurlijk, dat de digte soms zeer uitgestrekte wolkenmassen, die in den dampkring drijven, hierin groote veranderingen kunnen te weeg brengen.

Ten einde hiervan eene meer aanschouwelijke voorstelling te geven, kan Fig. 2 dienen, in welke de maan en de aarde zijn afgebeeld in de betrekkelijke grootte, waarmede zij zich voor elkander vertoonen. De afbeelding der aarde is zoo gekozen, als zij van de maan gezien zich vertoont, wanneer deze voor onze gewesten zich in den meridiaan bevindt of wanneer het vaste land van Afrika naar den beschouwer op de maan is gekeerd. Europa vertoont zich op het bovenste gedeelte der schijf, maar eenigzins verkort, terwijl een gedeelte van Azië en van Amerika aan de randen mede in verkorten toestand zigtbaar zijn. Wij moeten hier natuurlijk den dampkring en de veranderingen, die daarin voorvallen, buiten beschouwing laten.

Maar wij spoeden ons voort. Wij komen nu het eerst op een punt der baan van Venus, maar Venus is op dit oogenblik verre van dit punt verwijderd, zoodat zij ons hier niets bijzonders ter beschouwing aanbiedt. De afstand, dien de banen der aarde en van Venus gemiddeld van elkander hebben, bedraagt 6 millioenen mijlen. Op de vleugelen des lichts komen wij er na verloop van twee minuten en twaalf seconden aan. Daar de aarde en Venus niet zeer veel in grootte verschillen, zoo schijnt zich de aarde, van dit punt gezien, zoo groot