Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
38
OVER DE OPVOLGING EN ONTWIKKELING DER DIERLIJKE

agassiz en owen, dan kan men zich niet wel anders rekenschap geven van die verschijnsels, dan door aan te nemen, dat de tegenwoordige dieren- en plantensoorten niet zoo oud zijn als de dieren- en plantenwereld in het algemeen op onze aarde. Wanneer wij aannemen, dat onze tegenwoordige dieren- en plantensoorten reeds tijdgenooten waren van de uitgestorven dieren- en plantensoorten, die wij alleen uit versteende overblijfsels kennen, dan is het volkomen onverklaarbaar, hoe er ook niet van die thans levende dieren en plantensoorten in verschillende berglagen overblijfsels zijn opgedolven. Wanneer een oudheidkenner in oude grafplaatsen niets dan steenen wapenen en gereedschap aantreft, in andere niets dan koperen, dan brengt bij die overblijfsels natuurlijk en ongedwongen tot verschillende tijdperken der ontwikkeling van den mensch terug; maar niets zou zijne meening regtvaardigen, wanneer hij wilde aannemen, dat de volkstam, waarvan hij slechts steenen gereedschap vindt, ook reeds in het bezit was van koperen of ijzeren gereedschappen, die hij in hunne grafplaatsen niet vindt. Men kan hetzelfde op den onderzoeker der versteeningen, den geoloog toepassen. Wanneer derhalve een onzer tijdgenooten[1] de meening oppert, dat bij de vorming der aarde alle planten- en dierensoorten, die thans leven, zoo wel als die, welker overblijfsels wij als versteeningen aantreffen, gelijktijdig ontstonden, en dat vervolgens later de veelvuldige lagen gevormd werden der thans aanwezige, uit het water bezonken bergen, waarin de overblijfsels van vele organische vormen begraven werden, die haren levenstijd hadden doorloopen, dan bevreemdt het ons niet, dat hij geene tegenschrijvers heeft gevonden, en dat zijn paradox gevoelen bijkans onopgemerkt bleef. Het stilzwijgen is beter dan het wederleggen van het blijkbaar valsche, beter ook dan het betoogen van datgeen, wat niet twijfelachtig is

Men moet van alle door ervaring bijeengegaarde kennis moedwillig afstand doen, wanneer men aan deze twee slotsommen van de nasporingen der geologen twijfelt, vooreerst, dat er vroeger andere dieren- en plantensoorten op onze aarde leefden, en ten andere, dat de thans

  1. De heer kutorga, Professor aan de keizerlijke universiteit te Petersburg, in eene brochure getiteld: Einige Worte gegen die Theorie der stufenweisen Enstehung der organischen Wesen der Erde, Bonn 1839, S. 24.