Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/587

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
59
EENE BEKLIMMING VAN DEN ARARAT.

dat de naaldvormige kristallen, die op onze pelzen nedervielen, aan de einden schuins toegespitst waren[1].

Deze ijskristalletjes en de door hen gevormde sneeuwvlokjes hielden mij een gedeelte van den nacht bezig. Hun onderzoek kwam mij gewigtig voor, niet alleen voor de verklaring van de halo's, maar ook voor de nog altijd gebrekkige theorie der hagelvorming. Ik meende hier het eerste ontstaan der hagelkorrels te kunnen gadeslaan. Men weet dat de hagelkorrels dikwerf eene kegelvormige gedaante hebben, met dien verstande, dat het grondvlak van den kegel het segment van een bol is. Werkelijk meende ik hier de beginnende vorming dezer kegels te zien. Ook herinnerde ik mij vroeger eene hagelbui te hebben waargenomen, waar de hagelkorrels zich in een meer gevorderd tijdperk hunner vorming bevonden. Sneed men deze overlangs door, dan zag men eene middenstreep of as, van waar uit strepen in schuinsche rigting naar het grondvlak liepen, zoodat men zich voorstellen kon, dat elke korrel uit een zeker aantal van in elkander geschoven kegelvormige korrels bestond, even als in elkander gestoken peperhuisjes, waarvan de randen boven de onmiddellijk voorafgaande uitsteken en zoo eene bolle oppervlakte doen ontstaan. Ook is het bolle grondvlak der hagelkegels nimmer glad, maar voorzien van uitspringende wratjes en kantjes.

Gedurende den loop van dien nacht trokken nog twee volkomen gevormde onweerswolken over ons heen. Eindelijk brak de morgen aan, en wij beproefden den togt voort te zetten, doch nog steeds hield de sneeuw aan, en, bij de groote steilheid van den weg, werd het ons weldra onmogelijk verder te gaan. Wij besloten stil te houden en gunstiger weder af te wachten. Ter beschutting werden parapluie-tenten uitgespreid, doch daar de sneeuw geen voldoende steunpunten aanbood, was men wel genoodzaakt den stok voortdurend vast te hou-

  1. Een der bij dit verhaal tegenwoordige heeren vroeg den heer moritz, of men in de elektrieke wolk ook den reuk van ozone had bespeurd. Deze gaf daarop ten antwoord, dat het zeer wel mogelijk was, dat deze reuk voorhanden was, maar dat zij niet had kunnen onderscheiden worden, uit hoofde van den reuk naar zwavelwaterstof, die zich in den geheelen Ararat op vele plaatsen ontwikkelt ten gevolge van het groote gehalte aan zwavelijzer in het gesteente.