Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/596

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
68
OVER DE EIGENSCHAPPEN, DOOR WELKE ZICH DE MENSCH, NAAR

verhouding tusschen beide gedeelten des hoofds bij alle drie zeer verschilt; bij den mensch bestaat een aanmerkelijk overwigt van den schedel boven het aangezigt; dit overwigt verdwijnt bij den orang-oetan; bij het paard—en dit is in meerdere of mindere mate het geval bij alle beneden de apen staande zoogdieren,—is het groote overwigt van het aangezigt boven den schedel niet te miskennen.

De beide volgende figuren vertoonen twee vertikaal door midden gezaagde hoofden; het eene (fig. 6) is weder dat van een mensch, het andere (fig. 7) dat van eenen anderen tot de anthropomorphen

Doorgezaagd hoofd van een mens
Fig. 6. Doorgezaagd hoofd van een mensch, naar Owen.
Doorgezaagd hoofd van den Chimpanzee
Fig. 6. Doorgezaagd hoofd van den Chimpanzee, naar Owen.

behoorenden aap, den chimpanzee. Men ziet bij beiden de inwendige holte van den schedel, die door de hersenen geheel wordt aangevuld en dus als maat kan dienen voor de grootte dier hersenen[1]. Ook hier is er naauwelijks eenige aanwijzing noodig om het verschil te doen opmerken, en tevens te doen inzien, hoe de verhouding van den schedel tot het aangezigt haren grond heeft in den meerderen of minderen omvang der hersenen, bepaaldelijk der groote hersenen, die boven in den schedel, in het schedelgewelf gelegen zijn.

Het aangezigtsgedeelte des hoofds wordt in de eerste en voornaamste

  1. Eigenlijk is alleen de massa der groote hersenen bij den mensch aanmerkelijker dan bij de dieren in het algemeen. Want bij sommige groote zoogdieren is de geheele hersenmassa absoluut, en bij eenige andere en de meeste vogels naar evenredigheid van het ligchaam grooter dan bij den mensch.