Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/597

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
69
HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT.

plaats gevormd door de bovenkaaksbeenderen en de onderkaak. Hoe meer nu het overwigt, waarvan ik sprak, aan de zijde dier beenderen gelegen is, des te meer steken zij in den regel vooruit, zoodat, wanneer het overwigt van de kaken boven den schedel wat groot wordt, de eerste niet meer beneden, maar vóór den schedel komen te liggen, zoodat dan het aangezigt snuitvormig vooruitsteekt; iets dat bij de meeste zoogdieren het geval is. Het paard (fig. 5) levert ons daarvan een voorbeeld; de apen (fig. 4 en 7) vertoonen daarheen eene toenadering; bij den mensch is, gelijk wij reeds zagen, de regte lijn die men door het profiel des aangezigts trekken kan, nagenoeg vertikaal, of, wanneer hij van den vertikalen stand afwijkt, zoo is dit toch bij lange na niet in die mate het geval, als zelfs bij de anthropomorphen onder de apen. Men meet het meer of minder vooruitsteken der kaken, bepaaldelijk der bovenkaak, daar de onderkaak zich natuurlijk naar deze schikt, door middel van den gelaatshoek, die door camper is uitgedacht. Men trekt namelijk eene horizontale regte lijn, die

Gelaatshoeken
Fig. 8 en 9. Gelaatshoek van een Neger en Europeër.

Naar camper.

door de uitwendige opening en de onderste zijde van den neus gaat, of liever, die langs den bodem der neusholte loopt, en eene andere, die van het meest vooruitstekende gedeelte des voorhoofds afdaalt naar het meest naar voren uitpuilende punt der bovenkaak. Die lijnen zullen elkander snijden en alzoo met elkander eenen hoek vormen, welke de bedoelde gelaatshoek van camper is. Deze hoek nu is, gelijk men uit fig. 8 en 9 zien kan, gelijk ook uit fig. 6 en 7, des te grooter en nadert meer tot den regten hoek, naar gelang de minder vooruitstekende bovenkaak zich als 't ware meer onder den