gerekend, welke sommigen willen beschouwd hebben als den overgang uit te maken van de anthropomorphen tot den mensch; het is namelijk het hoofd van een Nieuw-Hollander. Niemand zal evenwel beide hoofden houden voor iets anders, dan voor wat zij zijn, menschenhoofden namelijk, en ik twijfel er zelfs aan, of de meeste mijner lezers er wel iets buitengemeens aan hebben opgemerkt, wat hen tot het vermoeden zou brengen, dat die hoofden toch geene gewone menschenhoofden waren. Om overigens de geringheid van het verschil tusschen de hoofden der verschillende menschenstammen tegenover het groot verschil tusschen de hoofden van den mensch en der dieren te beter te doen uitkomen, voeg ik hier nog het doorgezaagde hoofd van een Europeër bij, om het te vergelijken met fig. 6.
Het verschil tusschen den mensch en de dieren; dat in den vorm des hoofds gelegen is, is dus onmiskenbaar en algemeen geldend, en niet slechts het voorregt van den eenen of anderen hoogeren, edeleren menschenstam. En al is het ook, dat het verschil in omvang der groote hersenen, dat aan het verschil in vorm des hoofds ten grondslag ligt, niet geheel evenredig is aan het verschil, dat er in een verstandelijk opzigt bestaat tusschen den mensch en de dieren, zoo is toch het onderscheid in den vorm des hoofds zoo groot, en verleent aan de hoofden van den mensch ter eene en dat der gezamenlijke dieren ter andere zijde zulk een eigendommelijk en geheel onderscheidend karakter, dat de menschelijke hoofdvorm werkelijk moet beschouwd worden als eene van die kenmerkende eigenaardigheden, waardoor de mensch zich van de dieren ten stelligste onderscheidt.