Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/603

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
75
HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT.

een menschelijk aangezigt, geheel afwijkend en verschillend van het aangezigt der dieren.


Het tweede geheel eigenaardige en wezenlijke kenmerk, waardoor zich de mensch van alle dieren, geen uitgezonderd, onderscheidt, bestaat hierin, dat de mensch alleen een tweehandig en tweevoetig wezen is, en wel, dat hij handen bezit aan de bovenste en voeten aan de onderste ledematen.

Hand en voet zijn ligchaamsdeelen, die naar denzelfden typus gevormd zijn; beide zijn geplaatst aan het uiteinde der ledematen, de hand aan het uiteinde der bovenste, de voet aan dat der onderste; de zamenstellende deelen van beiden zijn nagenoeg dezelfde. Zij bestaan namelijk uit drie hoofdafdeelingen: den handwortel en voetwortel, de middenhand en den middenvoet, de vingers en de teenen. Het beengestel van handwortel en voetwortel bestaan (zie fig. 1, o en z) uit eenige veelhoekige, bijna onbewegelijk met elkander verbondene beenderen. Op den hand- en voetwortel volgen vijf naast elkander liggende genoegzaam onbewegelijk met den hand- en voetwortel, en weinig bewegelijk met elkander verbondene, langwerpige, eenigzins gebogene middenhands- en middenvoetsbeenderen, p en aa. En aan elk dezer middenhands- en middenvoetsbeenderen is een vinger q of een teen bb ingewricht; elke vinger of teen bestaat uit drie leden of kootjes, met uitzondering van den duim en den grooten teen, die slechts twee leden bezitten. De vorm der middenhandsbeenderen en die der vingerleden is zeer overeenkomende met den vorm der middenvoetsbeenderen en van de leden der teenen; vingers en teenen, vingerleden en teenleden zijn beide beweegbaar; de huid der vingertoppen is bij hand en voet beiden van platte nagels voorzien. Tot dusver de overeenkomsten, maar nu de verschillen. Wat den handwortel en voetwortel aangaat, zoo druk ik hier niet daar op, dat de beenderen van den handwortel acht, die van den voetwortel zeven in getal zijn, vooral daar een der eerste, het erwtebeentje genaamd, eigenlijk slechts een bijkomend beentje is. Ook neem ik het algemeene verschil in vorm en plaatsing niet in aanmerking, daar dit op zich zelf nog van geene wezenlijke beteekenis is. Maar hierop maak ik opmerkzaam, dat het grootste der voetwortelbeenderen, het hielbeen, tot ver achter het