Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/605

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
77
HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT.

Het groote en eigenlijke onderscheid echter tusschen de hand en den voet is gelegen in het volgende. De vingers der hand zijn lang, zeer bewegelijk en buigzaam, en wel zóó, dat alle vingers hunne toppen bij elkander kunnen brengen en zich in den handpalm kunnen ombuigen, terwijl de duim,—wiens beweegbaar midden-handsbeen niet met die der overige vingers aan het uiteinde van den handwortel op ééne lijn gelegen, maar afzonderlijk aan de buitenzijde van den handwortel is ingewricht,—nog vrijer in zijne bewegingen is, zich regthoekig van de hand kan verwijderen, de ondervlakte van zijn top in aanraking kan brengen met de ondervlakte der overige vingers, en zich nog volkomener dan deze laatste in den handpalm kan ombuigen en als 't ware daarin neerleggen. De teenen van den voet daarentegen zijn kort, veel minder bewegelijk en buigzaam, dan de vingers, en kunnen zich ook niet zoo ombuigen, dat zij, al ware het ook alleen met de toppen, den voetzool aanraken; zelfs de groote teen, de beweegbaarste van allen, kan dit niet. Nog minder kunnen de teenen hunne toppen tot elkander brengen, en de groote teen,—die op dezelfde lijn met de overige teenen gelegen is,—kan met geene mogelijkheid zijne ondervlakte in aanraking brengen met de ondervlakte van dezen; hij kan zich niet opponeren aan de overige teenen, gelijk de duim aan de overige vingers. Door deze inrigting der hand,—waarbij wij nog deze eigendommelijkheid moeten voegen, dat de hand met gemak voor- en achterover gekanteld worden kan, wat met den voet niet het geval is, — door de lengte en bewegelijkheid der vingers, door het vermogen dat deze bezitten om de toppen tot elkander te brengen, en zich in den handpalm om te buigen, en eindelijk door het vermogen van den duim om zich aan al de andere vingers te opponeren,—door deze eigenschappen wordt de hand dat wat zij is, het werktuig, dat aristoteles het werktuig der werktuigen (ὄργανον πρό ὀργάνων) noemde, het werktuig bij uitnemendheid, het werktuig, dat het werktuig is voor alle andere werktuigen[1]. Wat de hand, vooral de toppen der vingers, als gevoelsorgaan voor den mensch is, wat zij, door zijn verstand bestuurd, als werktuig vermag uit te voeren en tot stand te brengen,

  1. De partibus animalium, Lib IV, cap 10.