Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/631

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
103
LICHTBEELDEN.

lijk bekend is, bestaat het witte licht der zon uit eene vereeniging van stralen, die zich onderscheiden door hunne verschillende kleur en breekbaarheid, en welke door een glazen prisma van elkander kunnen gescheiden worden. Trouwens de regendroppels, wanneer zij door de zon getroffen worden, doen hetzelfde, wanneer zij ons het prachtige verschijnsel des regenboogs vertoonen. In dien regenboog en evenzeer in het door een prisma gevormde kleurenbeeld der zonnestralen, zien wij de afzonderlijke gekleurde stralen: rood, geel, groen, blaauw, violet, met onmerkbaar in elkander overgaande tusschentinten, in geregelde opvolging. Allen te zamen maakten oorspronkelijk het witte licht uit, doch toen zij het glazen prisma of de vallende regendroppels binnentraden, werden de stralen van hunnen weg in meerdere of mindere mate afgebogen, dat is, gelijk men zulks gewoonlijk noemt, gebroken. De roode stralen nu zijn de minst breekbare, dan volgen de gele enz.; terwijl de violette de grootste breekbaarheid bezitten.

Met deze grootere breekbaarheid der violette stralen gaat nu nog eene andere eigenschap gepaard: zij oefenen ook eenen veel krachtigeren scheikundigen invloed uit, dan de minder breekbare stralen. Deze merkwaardige bijzonderheid werd het eerst (in 1777) door den Zweedschen scheikundige scheele ontdekt. Hij bezigde daartoe het reeds genoemde chlorzilver en zag de kleursverandering daarvan het snelst in de violette lichtstraal plaatsgrijpen. In 1801 herhaalden ritter en bijna gelijktijdig met hem wollaston deze proef en waren niet weinig verwonderd van te zien, dat het chlorzilver, geplaatst iets buiten de grenzen van het eigenlijk kleurenbeeld en wel voorbij de violette straal, zoodat er derhalve geen eigenlijk licht op vallen kon, toch gekleurd werd en wel nog sterker dan in het violette licht. Deze waarnemingen, nader getoetst en geduid, leidden tot het opmerkelijk besluit, dat het zonlicht, behalve de stralen, die eenen indruk maken op het netvlies in ons oog, zoodat wij de voorwerpen, vanwaar zij uitgaan, zien kunnen, ook nog andere en wel donkere stralen bevat, die scheikundige omzettingen kunnen te weeg brengen, maar voor ons oog onzigtbaar zijn. Nieuwere ontdekkingen hebben wel is waar geleerd, hoe men dit onder gewone omstandigheden onzigtbaar licht zigtbaar maken kan, doch