delgewelf,—in zes voetlengten. De tweede, uit den bloeitijd der Egyptische kunst, verdeelt elke voetlengte in drie deelen, zoodat de geheele lengte des ligchaams, altijd weder zonder schedelgewelf, achttien zulke onderdeden bedraagt, waarbij de plaatsing van de knie ook anders wordt, dan volgens den eersten regel. De derde, uit den tijd der Ptolemaeussen, neemt zeven voetlengten, dus eenentwintig derde deelen eener voetlengte aan. Bij den tweeden en derden regel werden uit de onderverdeelingen der voetlengten kwadraten gevormd, binnen welke de geheele figuur werd ingesloten. Deze laatste evenredigheidsregel is door denon ontdekt en afgebeeld; de kennis der beide anderen en de naauwkeurige vergelijking van alle drie zijn wij aan lepsius verschuldigd[1].—De Grieken bezaten insgelijks zulke regelmaten, gelijk te verwachten was bij eene natie, die de beeldhouwkunst tot de hoogst mogelijke volmaaktheid wist te brengen. De beroemdste van allen is die van polykletus van Sicyon, een der beroemdste beeldhouwers uit den tijd van den hoogsten bloei der Grieksche kunst. Hij vervaardigde een beeld, dat tot voorbeeld voor de juiste evenredigheden moest dienen, en door hem kanon, dat is, regelmaat genaamd werd, in navolging waarvan men dien naam aan alle dergelijke evenredigheidsregels gewoon is te geven. De kanon van polykletus schijnt overeenkomst te hebben gehad met den jongsten Egyptischen kanon.—In den nieuweren tijd hebben vooral leonardo da vinci en albert dürer regels en voorschriften ter vervaardiging van wel geëvenredigde menschelijke figuren trachten te geven, en dit veld is na hen nog door vele anderen bewerkt, het laatst, zoo ver mij bekend is, door carus en zeising.
Men had bij dit alles veelal minder op het oog om door het vinden van die evenredigheden zijne kennis van den eigenaardigen bouw des menschelijken ligchaams vollediger te maken, dan wel om den kunste-
- ↑ Denon, Voyage dans la haute et la basse Egypte. Paris 1802. Explication des planches , pag. XXXIX.—Lepsius, Briefe aus Aegypten, Aethiopiën und der Halbinsel des Sinaï. Berlin 1852. S. 105.—Carus, Die Proportionslehre der menschlichen Gestalt, Leipzig 1854. S. 2.