Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/679

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
151
HET LEVEN EN WERKEN VAN LINNAEUS.

in 1735 voor de eerste maal uitgegeven bij theod. haak te Leiden, in het volgende jaar verscheen Musa cliffortiana florens Hartecampi prope Harlemum, de Bibliotheca Botanica en de Fundamenta Botanica. In 1736 reisde linnaeus op kosten van clifford naar Engeland, waar hij de tuinen in Chelsea en Oxford bezocht, en met den geleerden botanist dillenius en met shaw, die van zijne reize naar Barbarije was teruggekeerd, in kennis kwam. In 1737 verscheen de Flora lapponica te Amsterdam, de Critica Botanica te Leiden, en de, op kosten van clifford in folio gedrukte, Hortus Cliffortianus met 36 platen, gegraveerd door j. wandelaar, denzelfden, die later door de bewerking der groote ontleedkundige platen van albinus in de geleerde wereld eenen onsterfelijken naam verkregen heeft. Nu verlangde echter linnaeus, die ook ons klimaat niet goed verdragen kon, naar zijn vaderland weder te keeren. Hij bleef nogtans in 1738 nog geruimen tijd bij van roijen te Leiden, met wien hij den akademischen tuin rangschikte. Zijn vertrek werd door tusschenpoozende koortsen verschoven, waarbij hij de geneeskundige hulp van boerhaave's naderhand zoo beroemd geworden leerling van swieten inriep. Hij bezocht nog voor het laatst boerhaave, die onder tranen van hem afscheid nam. Borstwaterzucht kwelde den bejaarden man; die niet meer liggen kon, maar steeds in zittende houding moest slapen; doch hij liet echter linnaeus tot zich toe, en, terwijl hij zijne hand drukte, betuigde hij hem, welke verwachtingen hij van hem had; hij zelf had zijnen tijd gehad en zijnen loop voleindigd.

Linnaeus nam zijne reis over Parijs. In die stad geraakte hij in kennis met de gebroeders antoine en bernard de jussieu, aan welke hij door van roijen aanbevolen was. Ook réaumur werd door hem bezocht, en, toen hij eene vergadering der Akademie van Wetenschappen bijwoonde, werd hij tot haren correspondent benoemd. Over Rouaan stak hij nu naar Zweden over, waar hij zijne betrekkingen, na eene meer dan drie-jarige afwezigheid, met vreugde begroette. Hij vestigde zich daarop in Stockholm om er de geneeskunde uit te oefenen, waar hij weldra in den graaf tessin, die zijne verdiensten wist te schatten, een' beschermer vond, door wiens aanbeveling hij tot geneesheer bij de admiraliteit benoemd werd. Ook groeide