Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/680

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
152
HET LEVEN EN WERKEN VAN LINNAEUS.

zijne praktijk weldra zoo zeer aan, dat hij zijn langverschoven huwelijk nu onbekommerd voltrekken kon. Had de botanie hem vele benijders bezorgd, het scheen, dat de dienst van aesculapius hem beter uitzigten en schitterender belooning geven zou. Doch het was slechts voor korten tijd, dat hij aan zijnen eigenlijken werkkring onttrokken werd. In 1741 werd hij tot professor in de geneeskunde te Upsal in plaats van roberg benoemd, terwijl zijn tijdgenoot en vroegere tegenstander rosen in het vorige jaar, in plaats van rudbeck, aan dezelfde Hoogeschool was aangesteld om de botanie te onderwijzen. Met onderling goedvinden verwisselden weldra beiden hunne vakken van onderwijs, en van 1742 tot aan zijnen dood bleef nu linnaeus professor in de genees- en kruidkunde te Upsal. Na eene onzekere en duistere toekomst, na eene jeugd vol ontberingen en moeijelijkheden, was nu zijn lot kalm en helder. Linnaeus werd met eerbewijzen overladen. In 1747 verkreeg hij den titel van 's Konings lijfarts, in 1758 werd hij tot ridder van de Poolster-orde, die eenige jaren te voren opgerigt was, benoemd, en in 1756 of 1757 tot den adelstand verheven. Geleerde buitenlandsche Akademiën en Maatschappijen rekenden het zich tot eene eer linnaeus aan zich te verbinden; in 1762 werd hij tot een der acht buitenlandsche leden van de Akademie van Wetenschappen te Parijs verkozen.

In eene stille Akademie-stad, verwijderd van de middelpunten van het verkeer der groote wereld, kon linnaeus met onverdeelde werkzaamheid voor zijne studie leven. Op eenigen afstand van Upsal kocht hij zich het landgoed Hammerby, 'tgeen hij in de vacantie-tijden bewoonde, en waar hij in de laatste jaren zijns levens op eene hoogte een steenen gebouw tot Museum voor zijne eigene verzamelingen liet oprigten. Hij verouderde echter vroegtijdig, en was in de twee laatste jaren zijns levens voor de wetenschap geheel verloren. Hij overleed eindelijk in kindschen toestand op den 10 Januarij 1778. Zijn oudste en eenig overgebleven zoon carl (geb. 1741 te Fahlun), die hem reeds in 1759 als Demonstrator was toegevoegd, en in de laatste jaren hem in zijn onderwijs had vervangen, werd zijn opvolger; deze overleed in 1783. Met hem is de naam van von linné uitgestorven, hoezeer er nog afstammelingen van de dochters van linnaeus in Zweden overig zijn.