Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/740

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
212
DE KOLIBRI'S IN MEXICO.

sten der schepping te vergelijken. De Sphinx, onthutst door dien ongewonen aanval, maakt eene zijwaartsche beweging en verwijdert zich voor een oogenblik, om echter weldra weder tot de verlokkende bloemen terug te keeren, doch zijn woedende vijand herhaalt den aanval en verjaagt hem op nieuw. Hetzelfde geschiedt meermalen, totdat eindelijk de Kolibri, de volharding van den Sphinx moede, hem van struik tot struik, van perk tot perk vervolgt en hem noodzaakt zijn behoud in eene overhaaste vlugt te zoeken. Niet altijd moet het insekt in dezen ongelijken strijd bezwijken. Telkens keert het terug naar de bloemenweide, die zijne tegenpartij hem betwist, en, na herhaaldelijk daarvan verjaagd te zijn, eindigt de Sphinx met meester van het slagveld te blijven, wanneer namelijk de ver gevorderde avondschemering de Kolibri naar haar nestje roept. Doch ongelukkig is hij, zoo een te langzame terugtogt hem blootstelt aan de slagen van zijnen vijand; elke slag ontscheurt hem een stukje van zijn met dons bekleed achterlijf, en zijne teedere vleugels, door den snavel van de Kolibri doorboord, door diens kaken verscheurd, kunnen hem niet meer dragen, hij valt op den grond neder, waar weldra duizende gulzige vijanden hem verder afmaken en verslinden.

Wat mag de oorzaak zijn eener zoo bittere vijandschap tusschen twee wezens, die gemaakt schijnen om elkander nimmer te ontmoeten, waarvan de een in den regel slechts verschijnt, als de ander vertrekt en zijn ontbijt eerst gebruikt, wanneer de ander reeds geavondmaald heeft? Waarom wordt de vlinder, het insekt, vervolgd door het op een insekt gelijkend vogeltje? Ongetwijfeld geschiedt zulks uit naijver. Wie weet, of de Kolibri in hem niet eene soort van karikatuurbeeld van zich zelve ziet, een valsche Kolibri, die, even als de ware, op den nectar der bloemen azende, dezen schijnt te sarren, te plagen, of wel de Sphinx is voor haar slechts een lastige mededinger, die het haar toekomende voedsel verzwelgt, en aan wien zij daarom den oorlog verklaard heeft, even als de mensch aan de ratten en muizen. Inderdaad schijnt het, alsof deze vogels begrijpen, dat nog vele andere wezens op eene middellijke wijze hunne vijanden zijn, in dien zin namelijk, dat zij zich met hen aan dezelfde bron zoeken te laven, en dat zij daarom er zooveel mogelijk van vernielen bij wijze van eenvoudigen maatregel van voorzorg. Overigens is hunne natuurlijke kre-