Fig. 3 a.[1]
Fig. 3 aa.
heeft een derde van de lengte van het geheele ligchaam, zonder den staart gerekend, en is half zoo breed en lang.
Dit schild nu dient den visch om zich vast te hechten aan groote visschen, b.v. haaijen, en ook aan walvisschen, schildpadden en zelfs aan schepen en rotsen. Men is het niet altijd eens geweest over de wijze, waarop de remora zijn schild tot die vasthechting bezigt. Sommigen, waaronder Bloch, meenden, dat de visch de ontelbare kleine tandjes, die zich op de randen der verhevene plooijen bevinden, in de huid van andere dieren vaststak en zoo er aankleefde. Cuvier en ook lacépède beslissen niet, of het door die tandjes geschiedt, dan wel door een luchtledig, hetwelk, door de oprigting der plooijen, in de verdiepingen gevormd zou worden. Yarrell en verre de meeste nieuwere natuurkundigen nemen bepaaldelijk de vorming van een luchtledig als de oorzaak der vastkleving aan, en beschouwen de scherpe tandjes slechts als geschikte middelen, om de eens opgerigte plooijen in den opgerigten stand te houden, zonder dat de remora genoodzaakt is bij voortduring spierzamentrekking uit te oefenen. Door middel van de beide beenachtige strooken (fig. 3 a a), welke door de spiertjes heen en weder bewogen worden, rigten zich de dwarsloopende plooijen te gelijker tijd regtstandig naar boven en worden ook wederom gelijktijdig ter nedergelegd, geheel op gelijke wijze als wij zulks zien bij de latten van onze zoogenaamde beweegbare venster-jalousiën. Dat er tengevolge van die oprigting der plooijen een luchtledig in elke tusschenruimte moet ontstaan, laat zich begrijpen, zonder dat wij
- ↑ Deze plaatjes horen bij artikel de Mol (pag 283). De plaatjes waar naar verwezen wordt in de tekst zijn abusievelijk niet geplaatst (Wikisource ed. 26-12-2021)