Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/779

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

NOG IETS OVER DE NIAM-NIAMS.

 

 

Waarschijnlijk zijn sommige lezers van dit Album de Niam-Niams nog niet vergeten, waarvan in den jaargang 1856, bl. 230, gewag is gemaakt, als zijnde, volgens de berigten van den Franschen reiziger du couret, een in de binnenlanden van Afrika wonende volkstam, bestaande uit menschen, die eenen staart zouden bezitten.

Korten tijd nadat dit opstel geplaatst was, verscheen in het Zeitschrift für allgemeine Erdkunde. Bd. VI p. 483 een brief van den toen in Afrika reizenden Dr. vogel aan ehrenberg, waarin eenige bijzonderheden over deze Niam-Niams of Njem-njems, gelijk vogel hen noemt, voorkomen. Wij hadden gehoopt door latere berigten nog meer naauwkeurig met hen bekend gemaakt te worden, doch daar het thans niet meer schijnt betwijfeld te kunnen worden, dat de jeugdige reiziger, even als zoo vele zijner voorgangers, het slagtoffer is geworden van zijne moedige poging om de kennis aangaande de landen en volken van Afrika uit te breiden, zoo ontleenen wij aan den genoemden brief het volgende, waaruit blijkt, dat onder dien naam meer dan één volkstam begrepen wordt.

"Op den eersten van deze maand (December 1855) ben ik van eene zeer moeijelijke ontdekkingsreis naar het zuidelijke Sudan teruggekeerd, en, ofschoon ik mijn plan, om Adamawa te onderzoeken, uit hoofde van eenen oorlog, dien de Sultan van Yola met de heidensche stammen van Báschama voerde, niet ten uitvoer kon brengen, zoo is het mij toch gelukt, de geheele groote streek tusschen Kouka, Salia en de Benoe naauwkeurig te onderzoeken, het geheele groote rijk Bantschi met zijne hoofdstad Jakoba te bezoeken en de Benoe op twee plaatsen