Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/780

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
252
NOG IETS OVER DE NIAM-NIAMS.

over te trekken, eens op het punt waar de stoomboot-expeditie[1] teruggekeerd was, een andermaal ongeveer 100 E. mijlen daar beneden.

Daarbij heb ik ook de kannibalen-stammen van het binnenland leeren kennen, waarmede zelfs de Mohamedaansche inboorlingen weinig verkeer hebben. De naam Njem-njems is een collectief naam, in beteekenis gelijk staande met ons "menschenvreter" daar "njem" in de taal der Mrtèng (drie dagreizen ten Z.O. van Jakoba), welke de algemeene is onder de heidenen tusschen Jakoba en de Benoe, "vleesch" beteekent.

"De wildste en magtigste stam daaronder is die der Tangalen, die eene bergketen aan den oever van de Benoe bewonen, welker hoogste spits zich 3000 voet boven de vlakte verheft. Deze lieden hebben tot hiertoe nog hunne onafhankelijkheid gehandhaafd en worden slechts van tijd tot tijd verontrust door de rooftogten van den vijf dagreizen vandaar zijn verblijf houdenden Sultan van Gombe. Zij dalen zelden in de vlakte af om ijzeren werktuigen voor den akkerbouw tegen koren in te ruilen.

"Het kostte mij eenige moeite een verkeer met hen aan te knoopen; zij liepen, even als de heidenen op de bergen van Mandra, weg, zoodra zij mij gewaar werden. Eenige parels en kleine schelpen bragten eindelijk hunne vrees tot bedaren, en ik vond toen de lieden goedhartig, spraakzaam en uiterst dankbaar voor kleine geschenken.

"Dat zij de zieken van hunnen stam eten, is onwaar; ik heb toevallig twee lieden in hunne dorpen zien sterven en bevonden, dat zij met de uiterste zorgvuldigheid verpleegd werden; na hunnen dood barstten de bloedverwanten in de gewone jammerkreten los, die gedurende den geheelen nacht weergalmden. Daartegen eten zij al de in den oorlog gevallen vijanden op; de borst behoort aan den Sultan, het hoofd, als het slechtste deel, wordt aan de vrouwen gegeven. De malschere deelen worden in de zon gedroogd en als poeder bij de gewone meelpap gemengd. Wanneer zij gebrek aan voorraad hebben, verkoopen zij hunne kinderen aan de Felatah en nemen voor

  1. De Schrijver doelt hier op de door het Engelsch gouvernement uitgezonden stoomboot, die de Niger en een gedeelte van de Benoe opvoer, maar toen genoodzaakt was terug te keeren.