Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/795

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
267
ALEXANDER VON HUMBOLDT.

tot eene tweede wetenschappelijke reis door Boven-Indië, het Himalaya-gebergte en Tibet. Om zich daarvoor te bereiden was hij thans bezig met onder sylvestre de sacy de Perzische taal aan te leeren. Reeds was hij door den Russischen rijkskanselier, Graaf romanzow, aangezocht zich aan eene Russische expeditie, die van Siberië uit over Kaschgar en Yarkand naar het hoogland van Tibet zoude gaan, aan te sluiten; reeds had hij dit aanbod met vreugde aangenomen, toen de oorlog van 1812 dit voornemen verijdelde.

De groote staatkundige veranderingen, tusschen den eersten en tweeden vrede van Parijs, gaven Humboldt gelegenheid tot herhaalde reizen naar Engeland, eerst in het gevolg van den koning van Pruissen, later met arago, toen zijn broeder gezant in Londen was geworden. In 1818 begaf hij zich nogmaals over Londen naar Aken, waar de koning van Pruissen hem bij gelegenheid van het aldaar gehouden congres in zijne nabijheid wenschte te hebben. In 1822 vergezelde hij den koning op het congres te Verona, van waar hij Rome en Napels bezocht en zijne vroeger met gay lussac en leopold von buch gedane opnemingen van den Vesuvius herhaalde.

Eerst in het voorjaar van 1827 verliet hij Parijs en vestigde op verlangen van den koning van Pruissen zijn verblijf te Berlijn, waar hij eindelijk het lang ontbeerde geluk genoot met zijnen broeder in ééne plaats te leven en vereenigd voor de wetenschap te kunnen arbeiden. Op eene reis naar Berlijn om eenige voorloopige schikkingen voor zijn verblijf te maken, bezocht hij göthe te Weimar. Toen eckerman dien zelfden dag bij göthe kwam, riep deze hem in opgewekte stemming toe: "Alexander von humboldt is heden morgen bij mij geweest. Wat is dat voor een man! Ik ken hem zoo lang en toch sta ik van nieuws verbaasd over hem. Men kan zeggen, dat hij in kundigheden en levendige wetenschap zijns gelijken niet heeft; en eene veelzijdigheid, zooals ze mij nog niet is voorgekomen. Waar heen men zich ook beweegt, hij is overal te huis en stort de schatten van zijn geest over ons uit. Hij gelijkt aan eene bron met vele pijpen, waar onder men overal slechts vaten behoeft te houden en waaruit het ons altijd verkwikkelijk en onuitputtelijk tegenstroomt. Hij zal eenige dagen hier blijven, en ik gevoel reeds, dat het mij zijn zal, als hadde ik jaren doorgeleefd."