Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
54
DE KAMELEON.

dachtzaamheid, die, volgens ooggetuigen, werkelijk belagchelijk is om aan te zien, voetje voor voetje voorwaarts. Beschouwen wij echter het maaksel zijner voeten eenigzins van naderbij en deze bedachtzaamheid bij het gaan op eene gladde oppervlakte zal ons niet meer verwonderen. Die voeten zijn niet ingerigt om al loopende daarop het ligchaam te doen steunen, maar daarentegen zijn het volkomen geschikte werktuigen tot het grijpen en omknellen van takken. Elke voet (z. fig. 3) bestaat namelijk uit twee bundels van vingers, die onderling, tot bijna aan de met scherpe klaauwtjes bezette spitsen, door de huid vereenigd zijn. Deze twee bundels, waarvan de eene twee, de andere drie vingers bevat, staan tegen elkander over en werken geheel als nijpers. Hij houdt zich daarmede aan de takken vast, op eene dergelijke wijze als de Papegaaijen en Spechten met hunne twee aan twee achterwaarts gekeerde teenen. De Kameleon is dan ook in den letterlijken zin des woord, noch een kruipend, noch een loopend, maar een waar klimmend dier, en leeft, even als de zoo even genoemde klimvogels, bij voorkeur, zoo niet uitsluitend, op boomen. Tot deze levenswijze stellen zijne, zoo geheel verschillend van die van alle andere Reptiliën gevormde ledematen hem op eene uitnemende wijze in staat, en zijn grijpstaart is hem daarbij behulpzaam, daar deze de dienst van een vijfde lidmaat vervult.

Desniettegenstaande is het waar, dat de Kameleon, ook zelfs wanneer hij zich op zijne eigenlijke woonplaats, eenen boom, bevindt, een traag en log dier is, dat ook daar slechts langzaam van plaats verandert. Dit echter is niet zoo zeer een gevolg van onvermogen, dan wel van zijn aard, van zijn karakter. Alle Reptiliën, zelfs de vraatzuchtige Krokodillen niet uitgezonderd, zijn van nature loome dieren, die zich slechts bewegen, wanneer zij daartoe door hunne levensbehoeften gedrongen worden. Deze traagheid is een gevolg van hunne geheele bewerktuiging, van hunne minder volkomene ademhaling, van de niet geheele scheiding tusschen hun slagaderlijk en aderlijk stelsel, en van de gebrekkiger stofwisseling, die daarmede gepaard gaat. Zij bewegen zich langzaam, omdat zij,—om het in één woord te noemen,—langzamer leven dan de zoogdieren en vogels.

Maar bij den Kameleon komt hier nog eene oorzaak bij. Hij ge-