Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/814

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
286
DE MOL EN ZIJN ONDERAARDSCH HUIS.

De wanden der kamer en van de daarbij behoorende gangen zijn zeer vast en digt ineen gedrukt. In de kamer heeft de bewoner zich eene ligplaats gevormd uit jonge grasblaadjes, mos, fijngekaauwde stoppels enz., die allen van de oppervlakte der aarde afkomstig en door het dier daarheen gebragt zijn. Zoodra hij gevaar van boven bemerkt, schuift hij zijn bed op zijde, en ontvlugt door den benedensten gang; nadert hem een vijand van onderen of van ter zijde, dan ontvliedt hij door een van de schuins naar boven loopende gangen, die in den kleinen kringgang uitloopen. Die woning dient den mol tot slaap- en rustplaats, en altijd is hij ook daarin te vinden, als hij namelijk niet op de jagt is.

De groote gang, die het leger met het jagtveld verbindt, is wijder dan het ligchaam van den mol dik is, zoodat deze er vrij gemakkelijk en vlug door heen kan loopen. Die gang is boven de aarde te herkennen, door dat de bodem daar een weinig ingezakt is, en de planten er boven verkwijnen en verdorren, omdat de wortels losgemaakt zijn. De aarde is boven dien gang niet opgeworpen, omdat de modder slechts als ter zijde geschoven en zeer vast en digt ineen gedrukt wordt. Niet zelden wordt die loopgang ook gebruikt door spitsmuizen, veldmuizen, padden enz., die echter zeer oppassen moeten om den mol daarin niet te ontmoeten, wijl in dat geval hun leven niet zeker is. Zulke loopgangen zijn niet zelden van dertig tot vijftig ellen lang. Het jagtveld ligt dus vrij ver van de woning af. Dat zoogenaamde jagtveld wordt dagelijks door den mol in alle bedenkelijke rigtingen doorwoeld en doorkruist. De loopgraven, die de mol hierin maakt, dienen slechts voor dadelijk gebruik en wel tot het opzoeken van voedsel, zij worden dus niet bevestigd, maar de losgewroette aarde wordt van tijd tot tijd op hoopen opgeworpen, en zoo geven die welbekende molshoopen de rigting aan, waarin die loopgraven door het jagtveld loopen. Gewoonlijk bezoekt de mol zijn jagtveld driemaal op eenen dag, 's morgens vroeg, 's middags en 's avonds. Hij moet dus, daar hij telkens na geëindigde jagt weder naar zijn leger terugkeert, zes maal 's daags door den loopgang heengaan, en gevolgelijk is het niet moeijelijk hem te vangen, als de rigting van dien gang bekend is.