Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/823

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
295
HERDER.

Het grootsch plan van herders veelzijdige studie was, het leven der menschen in al zijne phasen na te gaan, de oorzaken der wereldgebeurtenissen op te sporen, den stillen gang der beschaving te bespieden en in dat alles het verborgen Godsbestuur te ontdekken. Zulk een plan uit te voeren, lag boven het bereik van menschelijke krachten. Maar het denkbeeld er van te hebben opgevat en het reuzenwerk te hebben aangevangen, verstrekt herder tot onvergankelijke eer. En bestaat de waardij van een boek minder in hetgeen het geeft, dan in hetgeen het opwekt, dan zal een onpartijdig nageslacht aan herders Ideën zur Philosophie der Geschichte der Menschheit eene eerste plaats toekennen onder de historisch-wijsgeerige schriften der vorige eeuw, en het genie bewonderen van den man, die Gods openbaring in Bijbel, natuur en geschiedenis op de gelukkigste wijze wist te vereenigen.

Herder had Bijbel, natuur, geschiedenis bestudeerd niet als theoloog, niet als philosoof, niet als historicus, maar als mensch. Dit gaf aan zijne schriften eene frischheid en oorspronkelijkheid, waardoor zij zich onderscheiden van de werken der mannen van het vak, en zonder kennis van den auteur niet gewaardeerd kunnen worden. Die dit verlangt, moet dezen meer dan oppervlakkig kennen, moet zich in hem verplaatsen, moet met hem gevoelen en denken; want in die schriften leeft en zweeft herders geest.

Een auteur kan over zijne wetenschap schrijven, de uitkomsten bekend maken van zijn onderzoek, of eene kritiek leveren van het onderzoek van anderen, zonder dat zijne persoonlijkheid er in betrokken is. Maar boeken schrijven als herder, zonder zich aan zijne lezers mede te deelen, kan men niet. Nu zou men kunnen vragen: of het niet beter, of het niet noodzakelijker ware, zich met zijn onderwerp te vereenzelvigen, zich in de wetenschap te verliezen, zich volkomen te objectiveren? Ik antwoord: dat zoodanig objectiveren slechts voor hem mogelijk is, die de wetenschap in bezit heeft. Aangezien nu zoodanig volkomen bezit der wetenschap alleen aan God mag worden toegeschreven, zoo is het, om de menschelijke wetenschap in haar geheelen omvang te leeren kennen, een noodzakelijk vereischte te weten, hoe zich de voorwerpen van kennis in de verschillende individuen hebben afgespiegeld.