Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/838

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

SEPTMONCEL;

DOOR

H.M.C. VAN OOSTERZEE.

 

 

Welke takken van kunstvlijt, vroeger genoegzaam het uitsluitend eigendom van ons vaderland, thans ook geheel of ten deele naar elders zijn verhuisd, Amsterdam is nog altijd de hoofdzetel van het diamantslijpen. Wel wordt dat bedrijf ook elders, met name in België en Engeland uitgeoefend, doch op veel kleiner schaal en veel onvolkomener. De pogingen van buitenlanders om dit belangrijke artikel van industrie in hun land over te planten zijn zoo goed als geheel mislukt, en hoewel men er eene enkele maal in geslaagd is om bekwame werklieden naar elders te lokken, schijnt het, dat die kunst slechts in hare eigene werkplaatsen en onder de handen van denzelfden kring van beoefenaars met vrucht kan aangeleerd en onderhouden worden. Zelfs de Britsche trots heeft zich moeten buigen onder de meerderheid der Amsterdamsche diamantslijpers bij het polijsten van den wereldberoemden Kohinoor.

Doch bepalen zich de Amsterdamsche kunstwerkers bij den diamant alleen, de inwoners van het aan het hoofd van dit opstel genoemde dorp leggen zich, met de allereenvoudigste hulpmiddelen, maar met zeldzame kunstvaardigheid toe op het slijpen van allerlei andere edelgesteenten, zoo echte als nagemaakte. Daardoor heeft dit weinig bekende plaatsje eene belangrijkheid, die het wel waardig maakt, er eenige regelen over te schrijven. De voorwerpen, die er het hoofdbedrijf der inwoners uitmaken, zijn natuurvoorwerpen, die wel niet tot de onmiddellijke en eigenlijke behoeften van den mensch behooren; maar zij behooren niettemin tot de meest merkwaardige, zoowel omdat