imperiali te Genua, die zich in zijnen dankzeggingsbrief beroemde, "de eenige in Genua te zijn, die zulk een schat bezat." Galilei zond ook omstreeks dien tijd een mikroskoop aan cesare marsigli, onder bijvoeging: "dat zulk een werktuig slechts van hem te bekomen was en van den goudsmid, die de buis had gemaakt." Verder zond galilei den 24 September 1624 een mikroskoop aan federico cesi, en in den begeleidenden brief zegt hij, "dat het hem moeite gekost heeft de regte wijze om de lenzen te slijpen te vinden," iets dat hij voorwaar niet geschreven zoude hebben, indien hij zich sedert vele jaren met het maken van mikroskopen had bezig gehouden. Ook is deze brief nog daarom merkwaardig, omdat uit de daarin gegeven beschrijving op eene overtuigende wijze blijkt, dat dit werktuig geheel overeenkwam met datgene, wat peiresc naar Rome had gezonden en hetwelk galilei eenige maanden vroeger gezien had.
Wat blijft er dan over van de aanspraken, die de levensbeschrijvers van galilei hem op de uitvinding van het mikroskoop toekennen? Zelfs al wilde men voor een oogenblik toegeven, dat galilei, gelijk door zijnen leerling en bewonderenden vriend viviani verhaald is, in 1612 een soort van vergrootglas aan den koning van Polen zoude ten geschenke hebben gegeven, dan kan zulks niet het zamengestelde mikroskoop geweest zijn, waarvan galilei eerst twaalf jaren later de inrigting leerde kennen, en bovendien was in genoemd jaar dit werktuig door hans en zacharias janssen reeds verscheidene jaren vroeger uitgevonden.
Wij achten derhalve het goede regt van johannes lippershey om voor den uitvinder des verrekijkers en van hans of johannes en zacharias janssen, om voor de uitvinders des mikroskoops gehouden te worden, op goede en deugdelijke gronden bewezen te zijn.
Daarmede wordt geenszins te kort gedaan aan de groote verdiensten van den voortreffelijken galilei, die deze weinige bladeren uit zijn lauwerkrans wel missen kan, zonder dat daarin leemten merkbaar worden.
Zijn deze twee onschatbare werktuigen, welker volle waarde men toen zelfs nog niet geheel beseffen kon, aan Nederlandschen grond ontsproten, zij hebben onder den weelderigen Italiaanschen hemel de eerste