Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/913

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
381
IETS OVER REUZEN.

en latere schrijvers; de laatste Amsterdamsche kermis heeft er nog een voorbeeld van doen zien in eenen Engelschman, met name p. murphij, geboren den 15 Augustus 1836 te Kibroneij in Ierland, uit ouders van gewone ligchaamsgrootte. Reeds in zijne vroege jeugd onderscheidde deze murphij zich door eenen buitengewoon snellen en krachtigen wasdom, zoodat hij, volgens een kort levensberigt, dat aan de bezoekers wordt afgegeven, op zijn dertiende jaar 6 Eng. voeten lang was en op zijn veertiende 215 Eng. ponden woog. Het heet daarin, dat hij thans 9 voet (zeker Eng.) lang is en 317 pond weegt, hetgeen zou zijn 2,74 Ned. el en 144 Ned. pond. Doch althans de lengte-opgave is overdreven; volgens een berigt van iemand, die in de gelegenheid was murphij te zien en zijne lengte ten naastenbij te bepalen, bedraagt deze omstreeks 2,40 Ned. el (7 v., 8 d. Rijnl.) Ook de overige opgaven, met name die hoeveel Ned. duim de hoogte van zijn hoofd enz., "de gewone maat van reusachtig gegroeide mannen" overtreft, hebben dat onbepaalde en grootsprekende, waarmede men een merkwaardig natuurverschijnsel tot eene snorkende kermistent-vertooning verlaagt. Murphij is een achterneef van den bekenden o'brien, die mede in der tijd zich op kermissen liet zien en naar men wil 9 Eng. v., 2 d. (2,80 Ned. el) lang was; zijn geraamte wordt in het Hunterian museum te Londen bewaard.

Van zulke lengte zijn de voorbeelden niet zoo uiterst zeldzaam, en de "Sparrewouwer reus, de lange klaas van kijten" moge door vondel[1]) zijn opgeschikt:

 de groote reus, die liet zich vreesslijck hooren,
En stack met hals en hooft, gelijck een steile toren
En spitse, boven 't volck en alle hoofden uit,
En scheen een olifant, die omsnoft met zijn snuit.
Zijn spietse was een mast in zijne grove vingeren,
Iek zagh hem man op man gelijck konijnen slingeren,
Wel driemaal om zijn hooft, gevat bij 't eene been,
En kneuzen dan het hooft op stoepen of op steen.
Hij kan met zijnen pols een burghwal overspringen,
Hij proeft op grendelen de deught der staele klingen,
Houwt fel met eenen slagh door ijzer en door stael,
En proeft zijn beckeneel op poorten van metael.

  1. Gijsbr. v. Aemst. V Bedr,, 1 Toon.